Onder katharen, zonder corona (5)

Een aangenaam glooiend pad door de valleien brengt ons van Duilhac-sous-Peyrepertuse naar een echt hotel met een zwembad, een tweetal kilometer verder dan het stevig uit de kluiten gewassen dorp Saint-Paul-de-Fenouillet. Tussen Saint-Paul-de-Fenouillet en Cubières-sur-Cinoble splijt een kloof de heuvels.

Gorges de Galamus

Het is een pracht van een kloof, de Gorges de Galamus, waarvoor we speciaal even van de Sentier Cathare afwijken. Ongeveer 25 kilometer staat er op de dagorde, een afstand waarvoor we intussen onze hand niet langer omdraaien. Eerst slaan we wat brood, kaas en tomaten in aan de enige winkel die het dorp telt. Om eens zot te doen, kopen we een fles rode wijn voor onderweg.

Als we het dorp uitgewandeld zijn, voel ik aan mijn benen en vooral aan mijn rechterknie dat de vermoeidheid zich na vier zware stapdagen begint op te stapelen. Morgen is het al onze laatste tocht in katharenland. Veiligheidshalve omzwachtel ik mijn knie met de witte rekband die Marianne me heeft meegegeven.

Turen naar de gieren

Als we over de kam tussen de heuvels zijn geklommen, hebben we een fantastisch uitzicht over de vallei. In de verte links zien we Saint-Paul-de-Fenouillet al liggen. Maar we moeten eerst nog naar rechts, om een kijkje te gaan nemen aan die beroemde Gorges. Hoog boven ons wieken vijf gieren. Er is wat discussie over de vraag of het nu arenden zijn of gieren. Marianne, die de tocht van op afstand via whatsapp volgt en ervaring zat heeft met avontuurlijke bergtochten, tot een helikopterredding toe, brengt uitsluitsel. Arenden vliegen doorgaans alleen en gieren veelal in groep, weet ze. Dus zijn het gieren die boven ons zweven, soms zelfs helemaal stil hangen, ogenschijnlijk zonder daarbij hun vleugels te bewegen. Het is een prachtig spektakel. Tot ze met enkele zwierige surfbewegingen op de thermiek achter de berg verdwijnen, richting Galamus.

Voor ons duurt het veel langer om de bezoekersparking aan de Gorges te bereiken, langs de D7 tussen Cubières-sur-Cinoble en Saint-Paul-de-Fenouillet. We turen er hoog boven de kloof die de kleine Agly in miljoenen jaren tijds heeft uitgesleten naar de hermitage van Sint-Antonius van Galamus, halverwege de steilte. Het is meer dan het stulpje van een arme kluizenaar. Enkele middeleeuwse gebouwen lijken wel tegen de rotswand geplakt. Achterin gaat een grote grot verborgen, ingericht als kerk. De kluizenarij dateert uit de elfde eeuw. Tot 1950 verbleven er heremieten.

Eén, twee, drie! In het bassin van de Agly!

Op het terras van het cafeetje aan de bezoekersparking drinken we een biertje als aperitief, vooraleer we de trappen naar de vertrekken van Sint-Antonius afdalen. Je kan nog langs een smal en steil zijpad dieper in de kloof afdalen, maar dat is volgens een groot plakkaat strikt verboden voor al wie geen deel uitmaakt van een gegidste canyoning en daartoe is uitgerust met helm, wetsuit, harnas en geschikt schoeisel. Spijtig voor Ward, die er nooit tegen opziet om af te dalen naar een plek waar misschien gezwommen kan worden, maar wij voldeden aan niet één voorwaarde.

Onze gids Bart beschikte gelukkig wel over een kaart waarop hij enkele honderden meter na de monding van de kloof een smal paadje bespeurde dat ons na wat steile kronkels aan een barrière over de Agly bracht. Aan de overkant stond naast een verlaten loods een tot woning omgebouwde vrachtwagen uit de jaren vijftig geparkeerd. Enkele hippies lurkten er aan zo’n dikke joints dat we ze tot op onze oever roken. Wat we helemaal niet erg vonden. Erg was wel dat de hippies vergezeld waren van twee vervaarlijke vechthonden die aanstalten maakten om de rivier over te steken. Gelukkig was een van de hippies nog voldoende bij de pinken om dat te verhinderen.

Schol!

Veiligheidshalve verkenden we dan maar de oever stroomopwaarts, in de richting van de kloof. Nauwelijks vijftig meter verder stuitte Ward op het meest paradijselijke plekje van onze zesdaagse trekking, een azuurblauw, natuurlijk bassin van meer dan twee meter diep en een vijftiental meter in het rond, een droom waartegen geen door mensenhanden gemaakt zwembad op kan. Maar bitter koud was het wel. Daarom sprongen we er om beurt op één, twee, drie in. Alleen mijn broer had een zetje nodig. We ontkurkten er onze fles wijn en genoten met volle teugen, ook van het landschap, het gezelschap, het water en ons lunchpakket.

Na een behoedzame oversteek aan de barrière wandelden we monter langs het pad dat de Agly volgde naar Saint-Paul-de-Fenouillet, Sant Pau de Fenolhet in het Occitaans, een dorp met zo’n 1.800 inwoners waar meer Catalaanse dan Franse vlaggen uithingen. We strandden er aan een prachtig overschaduwd terras, waar Bart en Kristel van een kleine onoplettendheid van Ward en mij profiteerden om een halve liter bier per kop te bestellen. Verzaligd liepen we langs de wijngaarden in de vallei de laatste paar kilometer naar hotel Le Châtelet, waar een echt zwembad op ons wachtte en Bart ons in de ligzetels trakteerde op pastis. Maar ik miste de tover van het zwempoeltje in de Agly.

In het restaurant van Le Châtelet werden we met mondkapjes om naar onze tafel gesommeerd. We waren toch in de Pyrénées-Orientales en niet langer in het rood geworden departement Aude? Inderdaad, maar ook hier hadden ze al van corona gehoord.

Dit bericht werd geplaatst in Katharen, reizen en getagged met , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s