Cabo de Gata (2)

Na een heerlijk ontbijt in hotel Blanca Brisa schoten we in onze stoute schoenen om Diego, de receptionist, een gunst te vragen. We hadden als eerste trektocht een lange en zware hike van 20 kilometer op de agenda staan naar onze volgende halte, San José. Die eerste vijf kilometer liepen naar het gehucht La Fabriquilla, langs een saaie rechte baan met rechts de kust en links de salinas, de zoutpannen in het binnenland. Daarna liepen er naast een asfaltbaan ook paden in de richting van de vuurtoren op de Kattenkaap, een toeristische trekpleister. Het zou ons goed uitkomen als we die eerste vijf kilometers per taxi of met de bus zouden kunnen doen.

Bij onze aankomst hadden we Diego al om inlichtingen gevraagd over de uren van de bus die vanuit Almería door de dorpen van het natuurpark rijdt. Die uurregeling kwam ons zeer ongunstig uit: ofwel moesten we het ontbijt op minder dan een kwartier afhaspelen, ofwel moesten we zowat tot de middag op een bus wachten. Dus vroegen we Diego of hij ons niet even snel met zijn auto die 5 kilometer verder tot La Fabriquilla kon brengen.

Tot onze vreugde en ook wel lichte verbazing was Diego meteen bereid om even taxichauffeur te worden. Alleen nog even het personeel van het ontbijt inlichten, zei hij, en weg waren we, gepakt en gezakt in zijn camper, waarmee Diego naar eigen zeggen bij goed weer uitrukt om te gaan zwemmen of kamperen aan verlaten strandjes of allerlei andere dingen te doen waarover hij niet uitweidde.

Onderweg schetste Diego ons de ontstaansgeschiedenis van het uitstekende hotel-restaurant Blanca Brisa, dat uitgebaat wordt door zijn ouders. In de familiezaak werken ook zijn broers als koks. Dat te horen maakte het ons wat beter te begrijpen dat hij zomaar zijn stek aan de receptie kon ruilen voor een taxirit.

Onderweg naar La Fabriquilla passeerden we het iconische kerkje van Las Salinas, waarvan we al heel wat foto’s hadden zien hangen in het dorp Cabo de Gata. Hier nog eens stoppen om het uitgebreid te fotograferen, vonden we een beetje teveel profiteren van Diego’s goede wil. Het mooie kerkje dateert van 1907 en heeft al een restauratie achter de rug. De zoutpannen zijn nog veel ouder. Ze gaan terug tot de tijd van de Romeinen. Doorheen de geschiedenis zijn ze al verschillende keren van eigenaar veranderd.

Bij ons afscheid wilde Diego geen fooi aanvaarden voor zijn taxirit. We stapten uit en begonnen aan onze trektocht. Het eerste wat ons opviel in La Fabriquilla, waren de katten die het aantal mensen in aantal leken te overklassen. Eens uit het gehucht aarzelden we even of we via een bergpad of via de weg verder naar de kaap met de vuurtoren zouden stappen. Diego twijfelde of het pad nog in gebruik was en raadde het ons af. Hoewel ons wel wat auto’s, campers en zelfs een bus vol toeristen passeerden, kozen we voor de weg. Na wat bochten kregen we een goed zicht op de kaap, met de vuurtoren en ervoor nog enkele huizen. Eentje met een zwembad en een tennisterrein. We vroegen ons af wie op z’n afgelegen plek wil wonen. Ook rond de vuurtoren staat er nog een weerstation en gsm-mast en verschillende gebouwen waarvan het nut ons niet onmiddellijk duidelijk is. Sommige zijn nog bewoond, andere in de buurt zijn tot ruïnes vervallen.

Wanneer we verder landinwaarts het pad volgden dat nu eens groenwit en elders weer blauwwit is gemarkeerd, kruisten we een met lage struiken begroeide heuvel waar ik een vogel mooi hoorde fluiten. Ik diepte Merlin op, de app op mijn gsm die verklapt welke vogel achter welk geluid schuil gaat. Een theklaleeuwerik! Een zangvogel die uit de familie van de leeuweriken stamt. Volgens Wikipedia beschreef een zekere Alfred Brehm de vogel in 1858 voor het eerst en noemde hij die vogel naar zijn overleden zus Thekla Brehm. De Thekla-variant van de leeuweriken heeft ook een kuif zoals de kuifleeuwerik, maar een kortere en stompere snavel en een wildere kuif.

We wandelden verder in het vulkanisch kustgebergte met veelkleurige kliffen en bergflanken en hier en daar een mooi zandstrandje. Hoewel de wind minder stormachtig was dan gisteren, waaide ons nog een strakke bries tegemoet wanneer we onze tocht hervatten. Aan de horizon zagen we opnieuw een oude toren uitsteken op een bergtop dichtbij de Middellandse Zee. We picknickten onderweg langs de track met rijstwafels, manchegokaas en fuetsalami. In onze veldflessen zat nog voldoende water.

Onderweg zagen we een rotspiek uit de zee oprijzen, die afhankelijk van de hoek waarin we het bekeken, op een mannelijk geslachtsdeel, een zonnebadende vrouw of een opgerichte haas leek. Een half uur wandelen verder klommen we al de laatste meters op naar de oude toren, de Torreón de Vela Blanca op, zo’n 200 meter boven de zeespiegel, met beneden aan de rotsen een klein strandje, de Cala de Punta Negra en wat verder in zee, als de duistere punt van een zwaard in het azuurblauwe water, de Punta Negra zelf.

De toren is helaas niet meer toegankelijk voor het publiek. Aan de toegangsweg op de Collado de Vela Blanca die tot aan de toren leidt is de brede track waar campers en jeeps nog door konden afgezet. Je kan er alleen te voet of per fiets nog door. De wind waaide er zo sterk dat de knalgele hoofdsjaal waarmee Marianne haar goudgele haar bij elkaar houdt, wegvloog. Gelukkig maar enkele meters diep in de afgrond, waar ik er nog bij kon zonder te verongelukken. Op het pad dat we verder de kustlijn volgend insloegen, raakten we even aan de praat met een koppel Vlamingen uit Geel die met de fiets de kustlijn volgden van Malaga tot Barcelona.

Naargelang we verder afdaalden naar onze bestemming, het kuststadje San José, kwamen we meer lopers, wandelaars en fietsers tegen die ons kruisten. Dat er onderweg nog enkele mooie strandjes liggen, was daar niet vreemd aan. Hoewel er een mooi zonnetje scheen, was zwemmen in zee te koud.

In de verte zagen we wel wat mensen in zwempak aan de Cala de la Media Luna, een van de grotere stranden die we passeerden, maar buiten wat pootjesbaders zagen we niemand echt baden. We daalden ook af naar dat lange en brede strand, waar tal van wandelaars verpoosden. Terwijl ik me op een rots in het zonnetje zet, zoekt Marianne schelpen en zeldzame steentjes en steekt ze ook een teen in het water.

Wat verderop lopen er tal van paden kriskras naar parkings die toegang geven tot wegen terug naar de bewoonde wereld. Het is hier in het natuurpark druk op Witte Donderdag in de Semana Santa, de Goede Week, tijdens de paasvakantie voor de schoolgaande jeugd. Alle stranden waren onbewaakt, op sommige stonden er borden met expliciete waarschuwingen voor gevaarlijke stromingen. Het breedste en mooiste zandstrand dat we passeerden, was de Playa de los Genoveses.

Achter een bergflank zagen we een windmolen staan, die ons deed denken aan het beroemdste boek van de Spaanse schrijver uit de Renaissance, Miguel de Cervantes (1547-1616), Don Quichote van La Mancha. Nog even wat klimmen en dalen en we liepen rond drie uur in de namiddag de eerste straten van San José in. We hebben ruim 15 kilometer gestapt met gecumuleerd toch wel enkele honderden hoogtemeters. Ik voelde het aan mijn benen en schouders, die niet meer gewoon waren lange tochten te doen met een trekrugzak. Maar vooral Marianne, met haar slechte knie en pijnlijke gewrichten, had tijdens de lange tocht afgezien, zonder te klagen. Morgen staat er weer een lange tocht op het programma. Ik neem me voor haar tijdens de hike het tempo te laten bepalen. Maar nu eerst op zoek naar Hostal El Dorado. Hoog tijd voor een douche, en dan nog wat door de straatjes van San José struinen, uitkijkend naar een goed restaurant waar we onze paëlla kunnen reserveren.

Dit bericht werd geplaatst in Cabo de Gata, natuur, reizen, vrije tijd en getagged met , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

3 reacties op Cabo de Gata (2)

  1. Anoniem zegt:

    Genie er van!

    Like

  2. Anoniem zegt:

    amaaiii, zalig !!

    Like

  3. Anoniem zegt:

    Heerlijke lectuur.

    Like

Plaats een reactie