Trekken in de sneeuw met Nonkel Julien

(Dinsdag 3 februari 2015)
De eerste tocht van onze driedaagse bleven we voorzichtig. Eerst eens kijken of de schoenen wel goed passen, of het dasjteren door de sneeuw niet te vermoeiend is, of we de vrieskou wel kunnen doorstaan. Alle tests geslaagd!

Spijtig alleen dat een ongeval aan de Vierarmen ons een half uur extra reistijd naar Herbeumont-sur-Semois kostte. Met de spitsvertraging erbij reden we drie uur van Haacht naar Herbeumont in plaats van twee. Rond kwart over elf togen we op pad, voor een verkenning van een kilometer of twaalf. Het werden er uiteindelijk een vijftiental.
Over de jeepsporen op de landwegen gaat het trekken door de sneeuw vlot. Maar als we het pad door de onbetreden sneeuw nog moeten banen, is het zwoegen en zweten. Al gauw hebben we het te warm. Handschoenen heb ik niet nodig, de sjaal verdwijnt ook snel in de rugzak. De aanblik van de Semois doet deugd.

Wat helaas niet in die rugzak stak, maar door het haastige vertrek uit de gîte nog op de keukentafel was blijven liggen, was de toespijs. Een lekkere Spaanse worst en de stukken en sneetjes kaas voor onderweg. Gelukkig waren de sandwiches, de koeken, de appels en het water wel mee.

burchtruïne

Op de muren van de burchtruïne in Herbeumont

De wandeling ging vlot vooruit, zonder hinder aan voeten of schouders. De klim naar de burcht boven het Graf van de Ridder in de Semois was nog het meest vermoeiend. Ik liet mijn meiden als hinden naar boven dartelen en volgde in mijn eigen tempo het steile pad op. Was dat nu echt wel veilig, zoals ze door 25 centimeter gave sneeuw helemaal boven op die muren van de ruïne van de burcht uit 1258 hupten? Maar het uitzicht over de Semoisvallei in wintervacht hadden we nog nooit eerder gezien. Prachtig! We sloten de dag af met een stevig Waals biertje in Au Bon Coin.

(Woensdag 4 februari 2015)
De koninginnenrit van onze driedaagse! De luswandeling met start en aankomst in Saint-Cécile, 25,6 kilometer. De eerste kilometers, als ware het om ons in te lopen, maalden we langs asfaltwegen over de Gaumse hoogvlakten naar het mooie dorpje Chassepierre en verder naar Fontenoille. Na een nacht waarin de temperatuur was gezakt tot -10°C waren we vertrokken rond 9 u, als de vorst nog heer en meester was en de wind op de vlakten ijselijk ons gezicht geselde. Mijn handschoenen bleven aan. Als ik ze even uitdeed om ons wandelgidsje te raadplegen, was het hard wrijven om de vingertoppen weer warm te krijgen. Van de kou was Jolente diep en zwijgzaam in haar kap gekropen.

De auteur van de Dagstappergids met vijftien luswandelingen in de Ardennen, Julien Van Remoortere, die de wandelingen duidelijk niet in de sneeuw en vrieskou van de Gaumse winter had uitgetest, probeerde er wat de sfeer in te houden met goedkope, soms zelfs stoute grapjes. Het monument van de oorlogsslachtoffers in Fontenoille durfde hij “vrij bombastisch” te noemen, alsof alle helden “met de glimlach op de lippen zijn gesneuveld voor hun patrie”. Jolente vond zijn (en mijn) commentaren saai, maar in onze gesprekken hadden we Van Remoortere wel de bijnaam “Nonkel Julien” toegedicht.

Na de rondreis over Gaumse asfalt volgde de tweede lus, met de klim naar de Roche de l’Appel. Die was volgens Nonkel Julien “andere peper”. Zeker als je weet dat je dan als eerste wandelgroepje door de verse sneeuw van dik twintig centimeter mag ploegen, een dikke 3,5 kilometer lang en recht over een oude spoorweg. Zeker als je weet dat Nonkel Julien je bij “een roestig hek met de pijl Roch à l’Appel” van die wandelweg RAVeL af sommeert en je wel een roestig hek tegenkomt maar geen pijl.. Met een gids die vijf jaar oud is, neem je dan best geen risico. Die pijl is misschien gewoon gepikt. Maar na enkele honderden meters moet je dan toch besluiten dat het een verkeerd hek was, want de realiteit van de wandeling beantwoordt verder niet aan de beschrijving van Nonkel Julien of de stafkaart. En inderdaad, enkele honderden meters verder stond een tweede roestig hek. Wel met de pijlen die Nonkel Julien heeft aangekondigd.

IJssculptuur langs de RAVeL

Zo beklommen we de Roche, waar nog amper stervelingen de maagdelijke sneeuw hadden verstoord. En waar Winke als eerste mens de sneeuw op de smalle top van de Roche durfde betreden. Eindelijk avontuur op onze wandeling! De steile afdaling door de dikke sneeuw beproefde de goretex van onze staplaarzen. Door het bos kwamen we terug op de RAVeL naar Muno. Maar daar liet Nonkel Julien ons weer in de steek. We bleven maar zoeken naar een plek die volgens de gids gemarkeerd hoorde te zijn door twee houten palen. Tegen dat ik wilde toegeven dat de palen wellicht verdwenen waren, hadden we wellicht een kilometer heen en een kilometer terug te ver gelopen.

Het gewicht van de lange wandeling begon zich te laten voelen. We hadden nog een dikke acht kilomter voor de boeg, terug naar Saint-Cécile. En Nonkel Julien maar grapjes maken. Je moet nu rechtsaf, decreteerde hij, “en meteen de Ruisseau des Roches oversteken (geen brug, dus bij hoge waterstand natte voeten).” Kan je dat nog droger formuleren, Julien? Erger was, dat hij het meende: er was effectief geen brug. En de waterstanden in deze streek, we hadden het al gemerkt, waren hoog.

Maar bunkeren is ons leven, scouts zijn we in hart en nieren en de paracommando’s hebben als lijfspreuk “never surrender”. Met wat extra exploratie van de oevers vonden we de oversteekplaats waar het risico op natte voeten minimaal was. We gooiden de rugzakken over het water. Jolente maakte een katachtige sprong naar de andere oever en dan kon ze Winke en mij, minder atletisch getraind, ook een hand reiken en op het droge trekken, voor het geval we achterover in de beek zouden slaan. Even verder moesten we opnieuw een stroompje zonder brug over, maar daar had gelukkig een slimme wandelaar een tijd geleden op een geschikte plaats al een dik rotsblok klaar gelegd, in het midden van de beek.

Zo eindigde onze lange wandeling nog bevredigend, al deden we er wellicht eerder 28 kilometer over dan de 25,6 die Nonkel Julien ons had voorgespiegeld. De spieren, benen en voeten waren wel stram als we in de auto stapten richting la Hulette, onze luxueuze en heerlijk warme gîte in Herbeumont, waar de jetstream in een heet bad Winke lekker zou laten relaxen en waar ik, wachtend om naar Terzake te kunnen kijken, om tien uur terug wakker schoot.

bouillon

Bouillon van op de Côte d’Auclun

(donderdag 5 februari 2015)
Voor de laatste dag kozen we voor een minder vermoeiende wandeling uit Nonkel Juliens boekje: een trip rond en door Bouillon van 16 kilometer slechts, maar met twee stevige kuitenbijters. De eerste klim, naar de toren op de Côte d’Auclin, 365 meter hoog, begon meteen aan het startpunt, de Pont de Cordemois. Een makkie voor de uitgeslapen stappers die we inmiddels zijn. En boven genoten we van een fabuleus uitzicht over Bouillon, in die bijzondere bevroren ochtendzon van februari, onder een hemel van staal.

Helaas liet Nonkel Julien ons meteen daarna in de steek. Met zijn verwarrende uitleg over Rood Ruitje nr 15 in de hoofdrol, daalden we wellicht wat te vroeg na de toren richting Semois af. Zo bereikten we veel sneller dan gedacht de abdij van Onze Lieve Vrouw van Clairefontaine, ook nog abdij van Cordemois genoemd. Deze vrij recente abdij van 1930 ligt uitgerekt te slapen langs de oever van de rivier. Langs de weg vóór en na de abdij kruisten we verschillende solitaire dames van middelbare leeftijd op wandel. Eentje vertelde dat ze op retraite was in de abdij. We vermoeden dat er een hele klas besjes op bezinning was.

In het abdijwinkeltje kochten we koekjes die Winke meteen tot de lekkerste van haar hele leven bombardeerde. Daar zagen we een echte cisterciënzerin, met een zwart en wit habijt aan, een nonnetje dus. Mijn dochters keken zich de ogen uit hun lijf, want ze herinnerden zich niet al eerder een kloosterzuster in habijt te hebben gezien.

Het vroor nog toen we al terug aan de Pont de Cordemois arriveerden, waar we in de beschutting van onze auto een laatste keer picknickten. Bij het begin van de tweede lus had Nonkel Julien ons een laatste keer goed liggen. Hij beweerde dat het voetbruggetje over de brede N89 om veiligheidsredenen gesloten was. Welnu, het bruggetje was open.
Maar wat doe je dan als Nonkel Julien je door dat gesloten bruggetje aanraadt om “de drukke N89” linksaf te volgen, “gelukkig slechts hooguit een paar honderd meter”? Heeft al iemand die N89 van tegenwoordig eens goed bekeken? Dat is een moordbaan. Daar razen de Ardense chauffeurs niet tegen 90 maar tegen 120 kilometer per uur door. Geen haar op mijn vaderhoofd dat er aan dacht om daar langs te lopen met mijn grootste onder een rugzak gebukt gaande schatten, als we ook gewoon het bruggetje veilig konden oversteken.

Wat ons eens aan de overzijde wel voor een probleem stelde: hoe vind je daar de route van Nonkel Julien terug, zonder wandelgps of stafkaart van 1:25.000, en als een hoge met elektriciteit beveiligde omheining je dwingt een flink stuk uit de goede richting te lopen? Ik behelp me met de kaartjes uit het boekje van Nonkel Julien, 1:50.000 dus. Gelukkig heb ik met kaartlezen in mijn verleden enige ervaring opgedaan.

kapel van Buhan

De Kapel van Buhan

Maar het kostte ons wel enkele kilometers omlopen en omhoog ploegen tot het hoogste punt van de wandeling, door maagdelijke sneeuw van 30 centimeter dik, “op 385 meter boven de zee van Oostende”, zoals nonkel Julien grapte. Uit enige onrust over de vraag of mijn geografische inschattingen correct waren, was ik onbewust ook almaar sneller door de dikke pakken sneeuw omhoog aan het ploeteren. Tot een stemmetje me, op een steenworp van de verlossende top, eraan herinnerde dat ik niet alleen op tocht was. Een van de meisjes was vijftig meter achterop en vond dat machogedrag van papa niet leuk. Maar eindelijk boven waren we dan weer alle drie content dat we de route van nonkel Julien terug hadden gevonden, met wat verder de kapel van Buhan voor een welverdiende toiletstop.

Daarna was het een fluitje van een cent, in een lange afdaling naar Bouillon, met opnieuw prettig kwebbelende dochters. Zo arriveerden we toch binnen het voorziene tijdsbestek aan de auto en konden we nog iets gaan drinken in de Randonneur van Herbeumont, om ons tafeltje voor het avondmaal te reserveren. En daarna wacht een lange extra tocht, terug naar Haacht, maar dan met de auto.

Plaats een reactie