Om kwart voor acht wek ik Winke. We drinken een kop hete koffie en ontbijten. Op de kampeertafel die ik even voordien had droog geveegd, verschijnen minuscule stipjes water. Het is beginnen motregenen.
Maar wij zijn geen chiroseuten. Rugzak op de rug, jekkers en ogen wijd open begeven we ons om 8.20 u op pad.
Vanaf de brug in Herbeumont beginnen we te liften naar Florenville. Dat wil niet zo goed lukken. We stappen alvast verder als er maar geen auto afkomt. Na ruim 2 kilometer en vijf wagens die ons straal negeerden, hebben we prijs. Een informaticus laat ons in zijn ruime welriekende wagen. Hij wil ons droppen aan de grote rotonde vóór Florenville. Ik ruik een gedoofde vuurgeur. Het kampvuur waarop we gisterenavond hebben gebarbecued hangt nog in mijn kleren. We doen of onze neus bloedt. Onze chauffeur ook. Hij heeft slecht nieuws: de weersvoorspellingen geven nog vier dagen regen.
Vanaf de rotonde pikken we om 9 u de GR16 op, de grande randonnée of het groteroutepad langs de Semois waarvan we de etappe Florenville-Herbeumont gaan volgen, 27 kilometer. Net voor we vanuit Florenville de bossen inlopen zien we een man naderen met drie honden. Een klein hondje dribbelt los voorop, twee andere hangen vast aan een leiband. Een hond blaft als hij ons ziet en loopt schonkig, volslagen uit balans. Als we de armtierige man en zijn honden kruisen, zien we ontsteld waarom: het beest torst drie gezwellen als voetballen, een in zijn hals verplicht hem zijn kop scheef te houden, een tweede puilt uit zijn buik en nog een aan zijn achterpoten doet hem mankend vooruit pikkelen. Maar zijn baasje zegt vriendelijk bonjour. We hebben met hem te doen en nog meer met het hondenleven dat hij zijn hond laat lijden. Of heeft hij niet het geld om zijn hond een spuitje te laten geven? De man zal urenlang, tot we langs enkele dorpjes passeren, de enige mens zijn die we tegenkomen.
Wat verder lopen we tussen enorme weiden met koeien die net gekalfd hebben. Op de hoogte voelen we de frisse wind en wat regen waar je niet nat van wordt. Achter ons piekt de kerktoren van Florenville, we scheren naast het gehucht Martué dat aan de andere oever van de Semois slaapt, we spotten wat groene en witte zeilen van een scoutskamp, jagen een buizerd de lucht in en verderop, waar de Semois zich in een kronkeling laat zien, ontvouwt het dorp Lacuisine zich in het landschap.
Wij zetten echter koers naar de Ferme des Froids-Vents, op het einde van een prachtige lindendreef. Wie wil nu zo ver van de bewoonde wereld wonen, vragen we ons af, ook al is het in een prachtige hoeve opgetrokken in de okergele zandsteen van de Gaume, met een reusachtige schuur waarin we door een klein venstertje minstens één oldtimer zien staan?
Achter de Ferme kiezen we uit vier mogelijkheden het smalste pad dat gezapig naar de Semois zakt. De GR-aanduidingen zijn picco bello. Een maalteken van een lik rode en een lik witte verf waarschuwt je aan elke foute weg tijdig tegen het verloren lopen. Al snel zijn we helemaal tot de oevers van de rivier gedaald. Piepkleine nieuwsgierige vogeltjes vliegen ons schel piepend om de oren. Na een poos slingert het pad steil omhoog en krijgen we prachtige panorama’s op en rond de Roche Lenel en de Roche Brûlée. We drinken een slok water en eten een appel.
Wat later, tijdens de afdaling naar Azy, valt het me op dat het harder is beginnen regenen. Ik rits mijn jekker dicht. Om de kap op te zetten vind ik het nog te vroeg. Al van in Florenville heb ik mijn pet opgezet om niet elke vijf minuten mijn bril te moeten droogvegen. Azy is niet meer dan een gehucht. Eerst brengt een prachtig landhuis ons in de bewoonde wereld terug.
Wat lager zien we een luxueuze villa, in de helling van een hoge oever gebouwd met een groot terras en veel hout en een millimeterprecies onderhouden tuin die tot aan de Semois glooit.
We staan voor enkele lange kilometers asfalt. De regen heeft hier in tegenstelling tot in het bos vrij spel en geselt van op zij gesterkt door een koude wind onze jekkers. Eerst lopen we door Laiche. We zien er een bushalte, wel beschut en warm afgewerkt met hout, de geschikte plaats om te picknicken. Al is het nog maar half twaalf, we hebben honger als een paard. In het schuilhok kan ik mijn jekker even uittrekken. Mijn rug voelt kil aan van het zweet dat zich onder de kleine rugzak met proviand heeft verzameld. De sandwiches met kaas en pikante worst en het frangipanneke gaan vlot binnen.
Winke ruilt haar jekker voor een fuchsia waterdichte poncho die over haar wollen trui en rugzak tot aan haar knieën reikt en we gaan weer verder op de asfaltweg. Al gauw zien we het typische Gaumedorp Chassepierre liggen, een van de mooiste dorpen van Wallonië. Voor het dorpscentrum werd in 2013 een gloednieuwe voetgangers- en fietsersbrug gelegd op de oude pijlers van de lang verdwenen sporen die van 1920 tot 1940 in dit gat van België dagelijks een tram over de Semois lieten denderen.
Na Chassepierre volgen we nog altijd op asfalt de weg naar Saint-Cécile. We vinden het allebei het vervelendste stuk van de route: door de geselende wind en kletterende regen kom je op zo’n barre weg buiten te snel rijdende auto’s alleen doornatte scouts op tweedaagse tegen. Op de man met zijn honden zullen zij de enige wandelaars zijn die we tijdens onze dagtocht tegenkomen.
Winke’s voeten soppen al in haar bottinnen. Bij mij hield de goretex de nattigheid tot nog toe buiten, maar hier stroomt ze gewoon langs mijn benen en sokken de schoenen in. De afwatering van mijn jekker en Winke’s poncho doorweekt ook onze broeken. Mijn pet kan je intussen uitwringen. Te laat om die te ruilen voor de kap van mijn jekker, want de kap van mijn hoodie die in de kap van mijn jekker ligt, is inmiddels ook een spons geworden die ongemerkt langzaam mijn t-shirt nat heeft gemaakt tot onder mijn schouders. Maar nu zijn we zeker verder dan halfweg.
In Saint-Cécile doorkruist de GR niet het centrum maar draait hij rechts een ander asfaltwegje op naar La Mécanique, een gebouwencomplex aan de Semois-oever waar vroeger een weverij was gevestigd. Van daar duiken we gelukkig weer het bos in, langs de Semois. We lopen lang vlak langs de gezwollen rivier maar slingeren dan toch weer steil de hoogte in. Aan Le Castelain en Défilé de Relogne zien we diep beneden de Semois kronkelen terwijl rechtover ons boven de andere heuveltoppen en verderop links en rechts van ons laaghangende regenwolken voorbijvlieden. We wanen ons in een mythisch land als hobbits in de ban van een ring, op onze hoede om weg te springen als plots de Nazgûl op hun wiekende monsters uit de mist opduiken.
Echt op je hoede moet je in dit geplens wat later zijn, bij enkele steile afdalingen over rotsen waarvan je de gladheid altijd toch weer onderschat: de val kan dodelijk diep zijn. Na een laatste klein stuk betonweg richting Conques volgen we de Semois weer gemoedelijk vlak op automatische piloot tot een laatste afdaling ons op de N884 terug brengt. Daar liepen we ’s ochtends al te liften.
Deze keer wandelen we de Priorij van Conques, een viersterren hotel-restaurant, aan de goede kant van de weg voorbij en lezen we dat je hier voor een etentje met 2 gangen zonder dranken moeilijk onder de 40 euro per persoon wegkomt en dat een nachtje slapen met twee minstens 134 euro kost. Geen pleisterplaats voor trekkers dus.
Als we om 15.30 u op camping Champ le Monde in Herbeumont arriveren, voelen we ons opgewekt en nog altijd top, ondanks de zowat 30 kilometer in onze benen. We hebben die afstand erg snel afgelegd. Maar dat komt natuurlijk door de regen. Als het weer zonnig geweest was, hadden we ongetwijfeld langer gepauzeerd, eens pootje gebaad of gezwommen en vaker gestopt om eens te drinken. In dat pokkenweer zagen we er de laatste tien kilometers gewoon tegen op om de rugzak af te schudden of de poncho uit te doen. In een zijzak van mijn jekker zat gelukkig een zakje zure colaflesjes.
Op Champ le Monde, nu zo mistroostig als de neerslag in de Semois, waar de permanente bewoners onder het overdekte terras hun verdriet verdrinken en die zeiknatte gekken met hun fuchsia poncho, eigele jekker en rugzak slechts een meelijwekkende blik gunnen, wacht ons nog een onaangename verrassing. Het langgerekte grasplein aan de Semois-oever met de kampvuurplekken, waar de trekkende kampeerders hun stek krijgen, is vrijwel helemaal leeg. Al gauw blijkt waarom: op veel plaatsen staat het gras onder water. Ook rond onze tent.
In de tent heeft zich tussen de twee slaapcompartimenten in zeven uur tijd ook een zompig moeras ontwikkeld. In de slaapcompartimenten is het nog droog, dankzij de waterdichte opstaande bodem waarmee de binnenzeilen zijn uitgerust. We trekken onze natte schoenen, sokken, broeken, jekkers, sweaters en t-shirts uit en gooien ze op een hoop bovenop de de kampeerstoeltjes die we uit voorzorg al droog hadden gezet. We kruipen in onze heerlijke droge kleren.
De regen blijft op het tentzeil gutsen. We overleggen. We bellen het thuisfront om ons de laatste voorspellingen van de buienradar te bezorgen. Greet laat weten dat de regen nog heel de nacht met bakken zal vallen. Dat is niet te doen, besluiten we. Opkramen dus. Natte jekker terug aan, rubberen laarzen en heel de binnentent de auto inladen, als laatste de doornatte buitentent min of meer in de tentzak proppen. Mijn droge jeans is door het water dat van mijn jekker afgutst meteen kletsnat, maar in een mum van tijd zijn we opgekraamd.
Ik heb te doen met campinguitbater Arno als ik een dag vroeger dan gepland kom afrekenen. Het water stond in de tent, zeg ik verontschuldigend. Hij lacht, hoe zou dat nu toch in hemelsnaam komen? Bij het pokkenweer dat hem deze topweek in juli toch wel een kleine duizend euro minder inkomsten zal opleveren, blijft Arno welgezind.
Winke en ik ook. Om onze geslaagde tocht te vieren, rijden we met ons natte hebben en houden tot in het dorp om in café Au Bon Coin een Orval te drinken en onze broeken te laten opdrogen. En daarna gaat het naar Bertrix om een hapje te eten. Onze schouders doen wat zeer (dat wordt dus nog trainen op het dragen van een trekkingrugzak!) en Winke’s enkels zijn wat gezwollen, wellicht omdat haar bottinnen eigenlijk niet hoog genoeg waren. Maar verder genieten we heelhuids na van een geweldig avontuur. Niet voor woessies!
Voor zoveel moed en doorzettingsvermogen zou er een prijs moeten uitgereikt worden: goeie spons(or) zoeken?
LikeLike