Er was een tijd dat ik hier frequenter dan de jongste maanden blogposts plaatste. Daar is eigenlijk maar één reden voor: het geluk met Marianne te mogen samenleven. Liever dan schrijven, kijk ik met haar tv, werken we in de tuin (vooral zij) of trekken we erop uit. Nu ben ik toch weer in mijn pen gekropen, ter gelegenheid van een verjaardag waar mijn naasten meer dan anders drukte over maken: mijn zestigste. Beschouw dit stuk als een actualisering van de pagina “Over Peter” op deze site.
Alleen maar niet eenzaam ben ik al enkele dagen vóór mijn verjaardag aan deze post beginnen schrijven. Marianne genoot van een namiddag en avond met haar oudste dochter. Ik had het huis helemaal voor mezelf. Na het telewerken ontkurkte ik een fles wijn uit de Corbières, de wijngaarden waar Marianne, Kristel, Bart en ik doorliepen op de katharenroute, en schoof ik een dokter Oetker pizza, bestrooid met extra kaas, de oven in. Zoals toen ik net gescheiden was en op mijn comfortabel appartement in Wespelaar woonde. Om een mooie achtergrond voor mijn schrijven te hebben, zette ik luider dan gewoonlijk een van mijn favoriete platen van Bob Dylan op, met een toepasselijke titel: Oh mercy!
Vaak als ik onderduik in de discografie van artiesten uit de jaren tachtig, of vroeger, uit de jaren zestig, de jaren toen Dylan nog een folkzanger was die protestsongs schreef, terwijl ik het druk had met te leren praten en zindelijk worden, moet ik aan mijn vrienden denken die daar niet meer aan kunnen denken, omdat ze te vroeg gestorven zijn. Ook die vrijdagavond liet ik tranen zonder toeschouwers. Raf en Philippe hebben me zoveel mooie muziek en wonderlijke auteurs leren kennen.
Wie ik zittend op een wier in het leven ook mis, is mijn vader, de avonturier op de Mercator, die na enkele jaren van koopvaardij de wereldzeeën vaarwel zei om bij mijn moeder te blijven. Ik zal hem, behoudens onwelkome wendingen in mijn levensverwachting, dit jaar in leeftijd overtreffen. Al een kwarteeuw kan ik hem geen raad meer vragen. Maar moest ik dat wel nog kunnen, is de kans groot dat hij zou antwoorden dat ik altijd eerlijk moet zijn. Ik probeer dat.
Dankzij de boekjes waarin mijn vader sinds 1953, toen hij 15 was en op het Sint-Leocollege van Brugge zat, de gebeurtenissen van de dag noteerde, een zeldzame keer gekruid met enkele woorden persoonlijke commentaar, heb ik het gevoel dat ik hem vandaag beter ken dan toen hij nog leefde. Ik heb zijn agenda’s inmiddels doorgeploegd tot 1963, mijn geboortejaar. Veel spectaculaire dingen las ik er niet in en de weinige familiegeheimen die ik te weten kwam, hou ik voor me. Tussen de lijnen van zijn minuscuul geschrift borrelt de goesting om te leven naar de oppervlakte, de ambitie om van je leven iets te maken, de nieuwsgierigheid naar verre streken en andere culturen, maar ook de wens om de vrouw te vinden die hem gelukkig zou maken.
Ik hoop dat mijn moeder, intussen 84, me vertrouwt om papa’s boekjes nog tot zijn dood in 1998 te mogen lezen. Want eerlijk gezegd, denk ik dat het nooit mijn vaders bedoeling is geweest dat het opus dat hij jaar na jaar bij elkaar noteerde, ooit van een zekere openbaarheid zou mogen genieten. Voor zijn vier kinderen en vrouw waren ze alleszins al die jaren verboden lectuur.
Uit die eerste tien jaren puurde ik een schat aan verhalen, anekdotes en avonturen die nog niet verteld zijn in “Cadet op de Mercator”, over dat schoolschip, maar ook over Sint-Leo, de Zeevaartschool, de koopvaardijschepen waarop hij officier ter lange omvaart was, over zijn vrije tijd op Sint-Pieters, over de gebeurtenissen thuis in de Poelweg, over het leven in het provinciestadje Brugge, over zijn werk in de boerderijen in de polders en de restaurants aan zee, over hoe hij mijn moeder leerde kennen, hoe ze verliefd werden, zich verloofden, trouwden en op een appartementje in de Brugse Karel de Stoutelaan gingen wonen, waar mijn moeder me op zekere dag pardoes uit de kinderwagen op de stoep liet vallen. Voor zover ik weet zonder blijvende gevolgen.
Wat me in die tien jaren van mijn vader als jonge man trof, herken ik bij mezelf: de zin voor avontuur, het plezier te feesten en uit te gaan, de voetbal, kranten en boeken lezen, reizen, maar ook gedisciplineerd studeren wanneer het nodig was. En werken. In tegenstelling tot mijn generatie moest mijn vader hard werken tijdens zijn schoolvakanties, want studeren aan de Zeevaartschool vonden mijn grootouders ondanks de studiebeurs nog te duur.
Één passie bleef mijn vader heel zijn leven trouw: kaarten. Wanneer hij op zee en later aan de wal maar tijd vond, was hij altijd te vinden voor een spelletje manillen, wiezen, kingen of bridgen, volgens hem het ultieme kaartspel. Vorig jaar leerde ik in Oostende aan het museumschip dat de Mercator nu is, de tachtigers Luc en Jean-Pierre kennen, twee stokoude medecadetten van mijn vader in de jaren vijftig. Jean-Pierre speelde in het orkest van de Mercator, Luc sliep in de hangmat naast mijn vader. Luc diste tal van anekdotes op over zijn vriend Roger en vertelde dat hij nooit van zijn leven zo’n gepassioneerd kaarter heeft gekend.
Natuurlijk leerde mijn vader al op jonge leeftijd ook zijn kinderen kaarten. Hij overtuigde mij om een cursus bridge te volgen. Ik nam Philippe, Hein en Ward op sleeptouw naar een zaaltje in het Haachtse Brouwershof. Na de cursus lieten we alle vier het bridgen weer links liggen, het was ons toch wat te complex. Mijn vader bleef wel tot het einde van zijn dagen bridgen. Kleurenwiezen was meer mijn ding en ik speel het nu opnieuw geregeld, maar niet meer onder walmen van sigaren- en sigarettenrook en bij het drinken van vele primussen, zoals dat ging met mijn vader en zijn kaarttrawanten. De laatste van die trouwe kaarters overleed enkele weken geleden. “Nu kunnen ze kaarten in de hemel”, zei mijn moeder toen Piet stierf. Mocht die hemel bestaan, hoor ik mijn vader al “Ik wacht, …al lang” zeggen, als hij als eerste moet bieden.
Terugkijkend op mijn eigen leven, voel ik me tevreden en gelukkig. Ik ben 25 jaar getrouwd geweest met Greet, die ik leerde kennen in Ukkel, in het Sint-Elisabethziekenhuis waar mijn vader werkte. We schreven brieven naar elkaar toen ik mijn legerdienst deed als paracommando. Toen al broedde ik het plan uit om over de para’s ooit een boek te schrijven. Door die brieven begon er ook iets te broeien tussen Greet en mij, maar zij had al een lief, waarmee ze trouwde kort nadat ik was afgezwaaid. Na enkele jaren begonnen we toch iets en scheidde Greet van haar man. We gingen samenwonen in Mechelen en kort daarna kregen we onze oudste dochter Winke, die als baby mee verhuisde naar Haacht. Twee jaar later kwam er een zusje bij, Jolente.
In de Lijsterstraat sloop met het verstrijken van de jaren de klad in ons huwelijk. We ondernamen vele pogingen om onze relatie te redden, maar uiteindelijk gaf ik er de brui aan toen de dochters jonge vrouwen waren geworden. Ik blijf Greet dankbaar voor de vele mooie jaren en omdat ze me in mijn drukke leven als journalist en kabinetsmedewerker de meeste zorgen voor de kinderen uit handen nam. Vandaag bouwen onze dochters hun leven uit, vanuit Brussel en het aan Haacht grenzende Werchter.
Al die jaren dat ik de werkzaamheidsgraad mee heb helpen hooghouden, genoot ik van veel goede collega’s die mijn pad kruisten, op redacties en in de coulissen van de politiek. Ik hou er veel vrienden aan over. Zoals ook uit de scouts. Begin deze maand deed ik op vraag van mijn broer nog eens mee aan de scoutsquiz. Wat is dat toch een wonder, hoe generaties leiders en leidsters van jeugdbewegingen vrienden voor het leven blijven? Op de quiz-avond spotte ik mannen die me veertig jaar geleden Akela noemden, eentje zat zelfs in mijn ploeg. Hij herinnert er me nog regelmatig aan dat ik hem heb overgeslagen voor zijn eerste ster. Die fout zou ik vandaag niet meer maken!
Terwijl ik driftig aan deze tekst bleef schrijven, was de fles ineens leeg, maar dankzij een uitmuntende Ribera del Duero belandde ik in alsmaar hogere sferen. De zon was achter de kim gezakt en bij het luisteren naar Dylans Modern Times bedacht ik opnieuw hoe graag Marianne en ik in dit huis in “de Puttekes” van het Haachtse gehucht Sint-Adriaan wonen. Het heeft de charme van een Oostenrijkse chalet, met houten vloeren en binnenmuren, een ruim terras en een geweldige tuin. Eerst was het gewoon een opluchting dat we dit prachtige huis zouden kunnen huren. Onze eigen woningen waren immers verkocht terwijl de akte van het huis waarvoor we een verkoopovereenkomst hadden gesloten, door het plotse overlijden van de eigenaar en een moeilijke erfopvolging, niet kon worden verleden.
De weduwe wou helaas niet weten van een sleutelovereenkomst, die ons toegelaten zou hebben om dat huis tegen een billijke huurprijs alvast te betrekken, want we hadden er al meubels, verf en behangpapier voor gekocht. De paniek sloeg toe: we moesten op korte termijn een huurwoning vinden, want de kopers van onze woningen wilden natuurlijk ook hun nieuwe woonst betrekken. Gelukkig kwam mijn vriend Joan met het idee op de proppen om het huis van zijn net overleden schoonvader aan ons te verhuren, al moest hij dat nog uitklaren met zijn vrouw, schoonzus en schoonbroer. We zijn de drie kinderen van Fons dankbaar dat ze ons uit de nood hebben geholpen. Maanden later hebben we dan het huis dat we huurden, van hen gekocht.
Dat ik na enkele jaren van solitair appartementsleven nog op zo’n geweldige plek terecht zou komen, had ik niet kunnen bedenken, sterker nog, ik zou het niet gewild hebben. Ik droomde ervan om met Marianne een gelukkige oude dag te beleven in een niet te groot maar helemaal afgewerkt huis, waar ik me op een gezellig kamertje tussen mijn boeken kon terugtrekken om te lezen en te schrijven en, wie weet, met de kleinkinderen te spelen, vaak te reizen en op mooie zondagen te verpozen onder het lover van een boom in de tuin, waar ik het op een gezegende leeftijd niet erg zou vinden te overlijden, zoals het dokter Urbino onder zijn mangoboom overkwam, in Gabriel García Márquez’ schitterende roman Liefde in tijden van cholera.
Van het leven dat we leiden in onze chalet, vlakbij een grote boerderij, had ik nooit gedroomd: onkruid wieden, tomaten planten, hagen scheren, buitenschrijnwerk schilderen, bessen plukken, druivelaars en rozen snoeien of noten rapen. Dat ik dat niettemin toch doe, illustreert dat mijn appel veel minder ver van de boom is gevallen dan ik dacht. Maar ons groot huis met een ruime tuin komt ook van pas om feestjes te organiseren, te barbecueën en vrienden en familie te ontvangen.
Dat ik in dit huis gelukkig ben, heb ik helemaal te danken aan Marianne. Zij beschikt over het talent om mijn leven en welzijn in goede banen te leiden, zonder dat ik me van mijn vrijheid beroofd voel. Zij is de vrouw met wie ik nog lang samen gezond wil blijven, grote wandeltochten plan en veel avonturen hoop te beleven, in binnen- en buitenland. Waarover ik dan zou kunnen schrijven. Wie weet.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...