25 jaar geleden

Op vrijdag 13 februari 1998 overleed mijn vader, zeer onverwacht. Hij was 60 jaar en nog niet lang met vervroegd pensioen gegaan. ’s Morgens had ik hem nog kort gesproken, ik was even het ouderlijk huis binnen gesprongen voor ik naar mijn werk op de krant reed. Hij had geen oog dicht gedaan, zei hij, en klaagde over zijn knie, een euvel dat terugging tot zijn jonge jaren als voetballer.

’s Middags kreeg ik op mijn werk telefoon van mijn oudste zus. Ze zei dat ik zo snel mogelijk naar de kliniek moest komen, omdat het niet goed ging met papa. Ik stond net op het punt om naar de persconferentie van de Vlaamse regering te vertrekken, op het Martelaarsplein in hartje Brussel. Mijn chef toonde begrip en zond iemand anders naar de persconferentie.

Van de redactie in Groot-Bijgaarden sprong ik in mijn auto en reed naar het Sint-Elisabeth-ziekenhuis in Ukkel. Mijn vader had daar een groot deel van zijn leven in de administratie gewerkt. Hij kende er iedereen en stond erop zich daar te laten verzorgen. Toen ik eindelijk op de spoedafdeling van Sint-Elisabeth aankwam, werd de aalmoezenier erbij geroepen. Die bracht me naar een kamertje waar hij me onder vier ogen vertelde dat mijn vader net overleden was. Een pneumokokkeninfectie die te ver gevorderd was had hem de das omgedaan, zei hij. Al in de ziekenwagen was hij in coma gevallen. De aalmoezenier bracht me vervolgens naar een andere kamer, waar mijn moeder, broer en zussen met hun partners al zaten, verslagen, in tranen, vol onbegrip.

Na vijfentwintig jaar blijft de film van toen onwezenlijk. Het heeft lang geduurd vooraleer ik besefte dat hij echt dood was gegaan, op die ongeluksdag waarop we het ’s morgens nog hadden over de plantjes op de vensterbank en de lente die in aantocht was. Vaak heb ik later gezucht “wat zou hij daar van vinden?”, “hoe zou hij dat hebben opgelost?” of “zou hij me gelijk geven of het oneens zijn?”

Dit jaar word ik zo oud als hij geworden is. Ik hoop dat ik nog iets van betekenis kan doen met al die herinneringen die hij heeft opgeschreven in zijn boekjes, een levenswerk van toen hij vijftien was tot de avond voor zijn sterfdag.

Maar bovenal hoop ik nog lang te mogen leven, en er te kunnen zijn voor al wie me dierbaar is.

Geplaatst in familie | Tags: , , | 5 reacties

Santiago Bernabéu

Net op de dag waarop Hasso, Chris, Etienne en ikzelf voet aan de grond zetten in Madrid om Real aan het werk te zien, werd in België het nieuws bekend dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen de vergunning voor het nieuwe stadion van Club Brugge heeft vernietigd. Wat in een provinciestad als Brugge volgens de Raad niet kan voor een stadion van 40.000 man, loopt in de metropool van Madrid op wieltjes voor 80.000 toeschouwers.

Toen was het stadion nog zo goed als leeg

Etienne was in 2022 tachtig geworden. De vader van Marianne had nog een grote onvervulde wens op zijn bucketlist staan: een voetbalwedstrijd bijwonen in het stadion van een Europese topclub. Dat cadeau overhandigden zijn kinderen hem op het huwelijksfeest van Hasso en Mariannes zus Tania. Met zijn zoon en twee schoonzoons trokken we met grote goesting naar Santiago Bernabéu, waar de absolute Europese topclub Real Madrid zijn thuiswedstrijden speelt.

De voetballiefhebbers stromen langs meer dan vijftig toegangspoorten het stadion binnen, waar stewards aan elke trap of brug de supporters begeleiden naar hun genummerd zitje. Etienne en Chris zaten op de beste plaatsen, centraal aan de middenlijn op de derde ring, onder warmtestralers, want de avonden in Madrid schommelen in februari nog rond het vriespunt. Aan de overkant zaten Hasso en ik op de tweede ring, in het verlengde van de grote backlijn aan de andere kant van de in het wit uitgedoste Madrileense spionkop achter het doel van onze nationale doelwachter Courtois, die tijdens de wedstrijd geen seconde stil was.

Maar om 21 u goed gevuld!

Om 21 u werd de aftrap gegeven van de Liga-wedstrijd tegen Valencia. Madrid won eenvoudig met 2-0. Thibaut Courtois moest amper een bal pakken. We zagen Luka Modric live aan het werk, Karim Benzema, Vinicius Junior, Marco Asensio, Antonio Rudiger, Jurgen Kroos en andere toppers van de koninklijke. Van Eden Hazard, tegenwoordig vastgeroest op de bank, zagen we ook met mijn kleine verrekijkertje geen glimp. Hazard liet zich zelfs niet opmerken tijdens de rust, toen andere bankzitters zich wat warmliepen terwijl overal in het stadion de supporters hun broodje opaten, het veld gesproeid werd en jonge gasten de verhakkelde grasmat terug aanstampten.

Het meest onder de indruk waren we van het stadion Santiago Bernabéu. Met vijf ringen van zitplaatsen voor de supporters, die avond weliswaar niet volledig gevuld, heeft deze tempel een capaciteit van 81.000 toeschouwers. Rond het stadion zijn nog verbouwingswerken bezig. Reusachtige kranen torenen boven het dak uit.

Na de wedstrijd stroomt het publiek in dichte drommen de voetbaltempel uit. Op de brede lanen rond het stadion dwingt de massa al het verkeer tot stilstand. De supporterslegioenen zwermen uit naar het metrostation Bernabéu of naar een bushalte van één van de acht buslijnen die het stadion aandoen. Het is half twaalf als we in de buurt van onze overnachtingsplaats een restaurant binnenwandelen in de hoop nog iets te bikken te krijgen. Geen probleem, zegt de dienster, je moet wel bestellen vóór 12 u, want dan sluit de keuken.

’s Anderendaags, tijdens het bezoek aan het stadion, zagen we een prachtige maquette van hoe het stadion er na de werken zal uitzien. Het wordt een architecturaal pareltje met een schuifdak, volgens de club zelf het beste stadion ter wereld. Op de grasmat zijn tientallen arbeiders aan het werk. Ze ruimen van alle vijf ringen het achtergebleven vuilnis op. Op het voetbalterrein halen anderen met een soort van vorkheftrucks in dikke rollen de hele grasmat weg. Enkele dagen later moet er een verse liggen, want dan speelt Real opnieuw.

Ook in het museum dat in de catacomben van het stadion is ingericht, haalt de ware sportliefhebber die Etienne is zijn hartje op. Kast na kast vind je er de bekers terug die Real ooit won, meer dan 120 in totaal. Op video’s kan je naar spraakmakende doelpunten en juichende sterren kijken, er zijn vitrines met voetbaltruitjes, schoenen, ballen, keeperhandschoenen,… van vroeger tot nu. De grote voetbalhelden uit de geschiedenis van Real, zoals Di Stefano, krijgen er speciale aandacht. In de jaren vijftig was Etienne erbij toen Di Stefano in België kwam spelen.

De vervanging van de grasmat. Etienne keek en zag dat het goed was.

In de shop koopt Hasso voor zijn zoon een duur truitje en broekje van de basketbalploeg Real Madrid. Van alle sterren van de voetbalploeg kan je er drie verschillende truitjes kopen. Je kan ook je eigen naam op zo’n truitje laten zetten. En je vindt er een ontzagwekkende hoeveelheid petjes, mutsen, sjaals, sweaters, hoodies, vesten, medailles, asbakken, ballen, pennen, sleutelhangers, sport- en rugzakken, handschoenen en nog een schare andere prullaria, aan forse prijzen.

Biercafé La Mayor Cervecería

’s Namiddags gaan Hasso, Chris en ik weer met de metro naar het centrum van Madrid, waar de zon uitbundig schijnt in de buurt van het presidentieel paleis. Den bompa blijft in ons appartement. Hij heeft pijn aan zijn voet van gisteren teveel en te snel te wandelen en hij wil wat recupereren. Terwijl wij een Belgisch biercafé verkenden, heeft ook den bompa zich goed geamuseerd: op de televisie ontdekte hij de zender Real Madrid tv, waar de wedstrijd van gisteren de hele dag door wordt heruitgezonden. Zo ziet hij vertraagd en vanuit alle hoeken terug waarom bij een corner in de eerste helft het kopbaldoelpunt van Rudiger werd afgekeurd en waarom Benzema voor die fase terecht een gele kaart kreeg. Dat hadden we tijdens de wedstrijd geen van allen goed gezien. We hadden onze ogen nochtans zo goed mogelijk de kost gegeven.

Geplaatst in cultuur, familie, reizen, vrije tijd | Tags: , , , , | Een reactie plaatsen

Sneeuw, hond, voet. En hoogspanningskabels.

Van een goede vriendin die na lange tijd op bezoek is gekomen, kreeg ik de dunne roman “Sneeuw, hond, voet” van de Italiaan Claudio Morandini cadeau. Een vreemde titel voor een bizarre maar intrigerende roman van minder dan 130 bladzijden. Hij rolde in 2015 van de drukpers in Italië, schopte het tot bestseller, won een prijs en kende flink wat vertalingen.

De hoofdfiguur uit de roman, Adelmo Farandola, leeft als een heremiet met grote vlagen van geheugenverlies hoog in de Alpen in een berghut die in de winter onder sneeuwt. Alleen om voorraden in te slaan uit de winkel in het dorp daalt Adelmo nog van zijn berg af. De winkeljuffrouw vraagt hem dan de deur open te laten staan om wat frisse lucht binnen te laten. Maar eigenlijk kan ze gewoon niet tegen de stank die met Adelmo haar winkel inwaait.

Adelmo Farandola zwerft in de zomer door de bergen en valleien met een oude hond, waarmee hij spreekt, ruziet, lacht en zijn voedsel deelt. In het boek kan het dier ook antwoorden. Soms stuit het onafscheidelijke duo in de bergen op een jachtopziener. Adelmo Farandola probeert de vriendelijke man te ontwijken maar slaagt daar niet altijd in. Dan vindt hij dat de jachtopziener hem te onpas aanspreekt, tracht uit te horen en bespioneert. Dat laatste doet Adelmo ook zelf met hem.

Tijdens een hongerwinter die man en hond in de ondergesneeuwde berghut doormaken, verliest het duo het onderscheid tussen waken en slapen. Als eindelijk het voorjaar aanbreekt, kunnen ze terug naar buiten. Daar doet Adelmo Farandola een sinistere ontdekking: uit de verse lawine die de berg is afgeschoven steekt een mensenvoet uit de sneeuw. Met de dooi komt langzaam heel het stinkende lijk van een man bloot te liggen. Adelmo Farandola verliest nu helemaal zijn realiteitszin. Hij begint te praten met het lijk en sleept het achter zich aan hoger de berg op, naar een lage en smalle tunnel die alleen hij nog weet zijn en waar hij zich samen met het hem onbekende lijk verstopt.  

Eerder in het boek laat de auteur Adelmo Farandola een herinnering ophalen aan zijn kinderjaren in het dorp waar hij toen leefde. De huizen in zijn geboortedorp schurkten tegen elkaar aan onder een hoogspanningsleiding waarvan de kabels dag en nacht zoemden. De mensen werden er gek van, zei zijn moeder en ook zijn vader zei het, voordat hij een stok pakte om zijn zoon mee achterna te zitten alsof die de schuld was van dat gezoem. “Adelmo Farandola is er allang van overtuigd dat als er iets in zijn hoofd mis is, dat komt door de jaren onder die hoogspanningsleiding”, las ik. En ik denk meteen aan de Ventilusdiscussie.

Op het einde van de roman, als Adelmo Farandola tegen de ontbindende dode in de nauwe tunnel aan geschurkt ligt, vraagt hij het lijk of hij hem al over de kabels heeft verteld. “Ja, meer dan eens”, zucht de dode man. Zelfs daar hoort Adelmo Farandola het gezoem nog. En dan eindigt het boek met de zin: “Maar de dode naast hem doet alsof het hem niet interesseert.”

Een mooi, eigenaardig boek. Mag ik het ook vreemd vinden dat de Nederlandse vertaling van deze Italiaanse roman uit 2015 nu opnieuw te koop ligt in de Vlaamse boekhandels, terwijl de Vlaamse regering de Ventilusdiscussie nog niet heeft beslecht?

Geplaatst in literatuur, politiek, samenleving | Tags: , | Een reactie plaatsen

De bedelaar

Bovenaan de trap naar de uitgang van het ondergronds gelegen Centraal-Station gekomen, zag ik hem staan. Hij ziet er wat verdikt uit, dacht ik. Hij stond daar zoals hij daar al jaren regelmatig staat, zijn boekjes voor daklozen te venten. Bij het buiten stappen in de mistige Brusselse ochtend, zag ik hem naar mij kijken. Op zijn gezicht verscheen de blik van herkenning. Meteen voelde ik dat hij me zou aanklampen, zoals hij gewoonlijk doet als ik er niet in luk hem ongemerkt te passeren. Mijn slechtere ik zocht al naar manieren om hem af te wimpelen. Mijn betere ik was nieuwsgierig naar de tactiek die hij ditmaal zou uitproberen.

In de twee seconden die nodig waren om hem te kruisen, verloor hij geen tijd. Snel als onze kater naar de melk, overbrugde hij de afstand van drie meter. Hij schudde me de hand en wenste me in het Frans een gelukkig nieuwjaar en een goede gezondheid. In één adem zette hij zijn smeekgezicht op en vroeg wat kleingeld, “om zijn kinderen eten te kunnen geven”.

“Non merci”, flapte mijn slechtere ik eruit, terwijl hij mijn hand nog altijd niet had losgelaten. “Hoe zo, mag ik je dan geen goede gezondheid wensen?”, antwoordde hij met de lach van een winnaar. “Natuurlijk! Natuurlijk wel!”, repliceerde ik snel. Op mijn beurt wenste ik hem veel geluk in het nieuwe jaar. Uit eerlijke schaamte tastte mijn linkerhand in mijn broekzak naar wat kleingeld. Ik wist al dat mijn hand daar geldstukken zou vinden, want ik had de dag voordien het leeggoed van de feestdagen teruggebracht naar mijn favoriete drankenhandel. Ik haalde de muntjes uit mijn zak, opende mijn hand en zag er een stuk van 2 euro, een stuk van 50 cent en nog 2 stukken van 20 en 10 cent in liggen.

Op dat moment liet de bedelaar mijn rechterhand los. Nog vóór ik zelf de kans kreeg hem vijftig cent toe te stoppen, griste hij trefzeker het stuk van twee euro uit mijn hand. Ik keek in zijn nu harde ogen en zag dat het terug vragen vergeefse moeite was. Mijn goede ik kon er om lachen: een mens voelt zich beter als een vertrouwde bedelaar een trucje uithaalt waarmee hij je bij de neus neemt. Tot binnenkort, lachte ik, wat overdreven grootmoedig, en stak haastig de straat over, alsof ik al te laat was.

Geplaatst in Brussel | Tags: , | Een reactie plaatsen

Oswald

Alleen al die voornaam heeft iets speciaals. Google leert me dat het een Engelse voornaam is, die “goddelijk machtig” betekent. Toen ik Oswald Van Ooteghem jaren geleden als jong journalist van het VU-weekblad Wij interviewde, was ik onder de indruk van zijn flair. Als grijsaard, hij was toen al flink in de zestig, was hij als om door een ringetje te halen. Hij stapte door het leven als een vlotte, beminnelijke gentleman.

Oswald werd door mij geïnterviewd omdat hij voormalig Oostfrontvrijwilliger was. Zo worden de Vlaamse vrijwilligers genoemd die tijdens de Tweede Wereldoorlog meevochten met de Duitsers. Op aanstoken van een andere ex-Oostfronter, de in 2011 overleden Toon Van Overstraeten, schreef ik een reeks voor Wij die gebaseerd was op interviews met ex-Oostfronters en historici die gespecialiseerd waren in dat onderwerp.

Nadat hij als directeur van de VU met pensioen was gegaan, vertelde Toon me het verhaal van de Rebellenclub waarvan hij in zijn Oostfronttijd deel uitmaakte. Die club was een groep soldaten van het Vlaams Legioen die collectief weigerde de eed op Adolf Hitler af te leggen, waarmee het Legioen tot SS-stormbrigade Langemarck omgedoopt werd en onder de vleugels van de Waffen SS belandde.

Toon en Oswald waren op hun zestiende, ze hadden in het rekruteringsbureau gelogen over hun leeftijd, met het Vlaams Legioen naar het Oostfront getrokken. Ze gingen er met nazi-Duitsland tegen de bolsjewistische Russen vechten, vooral in Oekraïne. De Vlaamse Oostfronters werden onder meer ingezet in Charkov en Cherson, waar het Poetinregime dezer dagen een oorlog voert en misdaden begaat waarvoor nog een naam moet worden uitgevonden.

Het nieuws dat Oswald Van Ooteghem op 1 november jongstleden op 98-jarige leeftijd was gestorven, had ik aanvankelijk niet opgepikt. Een na jaren toevallig opgedoken ex-collega van op het Barricadenplein in Brussel, waar het hoofdkwartier van de VU was gevestigd, bezorgde me wat persknipsels over het overlijden van Van Ooteghem. De gewezen Untersturmführer (onderluitenant) bij de SS-Brigade Langemarck was na de oorlog gemeenteraadslid, provincieraadslid, senator en Vlaams volksvertegenwoordiger voor de VU geworden. Na het uiteenvallen van die Vlaams-nationalistische partij was hij tot zijn laatste dagen trouw gebleven aan haar erfgenaam, de N-VA.

Bij de persartikels bevond zich onder meer een groot verhaal uit Knack, van de hand van Walter Pauli, een van de zeldzame Vlaamse journalisten met interesse voor de collaboratie. De knipsels bevatten ook een opiniestuk van de gepensioneerde VRT-journalist Walter Zinzen. Die verweet Van Ooteghem vaak te hebben verwezen naar de gruwelen die aan het Oostfront plaatsvonden, maar te hebben gezwegen over de gruwelen die hij zelf zou hebben aangericht (welke dan?). Bovendien zou Oswald nooit blijk hebben gegeven van schuldinzicht.

De bundel bevatte verder wat krantenartikeltjes over rouwhuldes voor Van Ooteghem in het Vlaams Parlement en de Gentse gemeenteraad, die door linkse partijen als Vooruit, PVDA en Groen (in het Vlaams Parlement op Björn Rzoska en Johan Daenen na) waren geboycot.

Als een van de zeer schaarse Vlaamse officieren, raakte onderluitenant Van Ooteghem aan het Oostfront drie keer ernstig gewond. Hij schopte het in ’43 tot Kriegsberichter, oorlogscorrespondent. Die job was ook niet van gevaar ontbloot, maar toch veel veiliger dan die van onderluitenant bij een vrijwilligerseenheid van de Waffen SS. Op het einde van de oorlog zou Van Ooteghem nog een van de officieren worden van het “Jeugdbataljon”. Dat bestond uit vijf- en zestienjarige zoons van collaborateurs die op het einde van de oorlog in het zog van de naar Duitsland gevluchte Vlaamse Landsleiding onder de wapens werden geroepen om de aanstormende Russen tegen te houden. Van Ooteghem besefte volgens Walter Pauli wat hen wachtte: “ze zijn te jong om sigaretten te mogen roken, maar oud genoeg om te sterven.”

Zoals die vergeefs geofferde jongens, waren Van Overstraeten en Van Ooteghem opgegroeid in radicaal Vlaams-nationalistische nesten. Hun vaders waren rabiate collaborateurs, hun moeders baden en weenden voor de terugkeer van hun zonen. Bij de familie Van Ooteghem en in mindere mate bij de Van Overstraetens waren hardleerse zwarte leiders als Reimond Tollenaere, Staf De Clercq, Hendrik Elias of dokter Daels kind aan huis. Na de oorlog dook Van Ooteghem enkele jaren onder in West-Duitsland, maar bij zijn terugkeer in België vloog hij meteen de Gentse gevangenis in waar ook zijn vader en Elias nog zaten.

Na een jaar in De Nieuwe Wandeling werd Oswald op vrije voeten gesteld. Uiteindelijk zou hij zichzelf opnieuw uitvinden als politicus bij de VU. Als naoorlogse politicus had Van Ooteghem de oprichting van het Vlaams Blok kunnen aangrijpen om voor een carrière bij extreemrechts te kiezen. Dat deed hij niet. Hij bleef het democratisch en vrijheidslievend Vlaams-nationalisme trouw.

Van Ooteghem erkende wel degelijk dat het naziregime misdadig was en dat hij voor een zeer foute zaak had gevochten. Zich daarvoor publiek verontschuldigen, deed hij niet. Maar kan je zo’n groot pardon verwachten van mannen die zich als adolescent geëngageerd hebben voor wat ze in België een rechtvaardige zaak vonden, maar dat onder Duits bewind een crimineel regime was dat een oorlog voerde op wereldschaal? Een dictatuur die misdrijven beging die al wel een naam hebben gekregen: misdaden tegen de menselijkheid.  

In het interview dat ik van hem afnam, zei Oswald dat de collaboratie volgens hem “voor 90 procent te danken (was) aan de Belgische staat zelf. Hadden wij een vaderland om te beminnen, dan hadden wij dat vaderland waarschijnlijk even enthousiast verdedigd als we het bestreden hebben. (…) Wij zouden desnoods met de duivel hebben samengewerkt om de zelfstandigheid van Vlaanderen te verwerven en België te vernietigen.”

Toen ik Toon Van Overstraeten vroeg of hij achteraf bekeken spijt had dat hij naar het Oostfront is vertrokken, kreeg ik dit als antwoord: “Dat is de meest idiote vraag die je mij kunt stellen. Het is nu eenmaal niet opnieuw te doen. Mijn ervaringen plaatsen mij wel voor enkele gewetensconflicten. Maar dat is nog wat anders dan spijt hebben. En die gewetensconflicten, die beschouw ik zelf als verrijkend voor mij. Ik heb nooit gestudeerd, maar in die periode heb ik zoveel ervaren, zoveel mensenkennis opgedaan, relativeringsvermogen gekregen, dat wanneer dat alles verwerkt wordt, en dat duurt een tijd, ik een stuk verder stond dan anderen. Die periode heeft me van mijn jeugd beroofd. Hoe gek het ook mag klinken, mijn periode als Oostfronter kan ik niet anders beschouwen dan als een belangrijk, integrerend deel van mijn leven waar ik geen spijt kán van hebben. Wat ik vandaag ben, heb ik voor een deel aan het Oostfront en de oorlog te danken.”

Lees meer over dit thema in “Terug naar het Oostfront”, Peter Dejaegher, Brave New Books, bestelbaar via standaardboekhandel.be en bol.com.

Geplaatst in geschiedenis, politiek | Tags: , , , , , , | 4 reacties

De laatste mandenkoers

De Vrijdagmarkt was in Gent nog lang na de Tweede Wereldoorlog een plek waar vooral groenten en fruit verhandeld werden. Er waren verschillende handelaars gevestigd en onder de bomen die toen nog rond het standbeeld van Jacob van Artevelde stonden, vond er dagelijks een groente- en fruitmarkt plaats.

In het pand waar vandaag restaurant het Keizershof is gevestigd, woonde in de vroege jaren zestig een gedreven, sportieve en intelligente jongeman, Etienne Vanhuffel, nog in bij zijn ouders. Enkele jaren later zou hij de vader van mijn vriendin Marianne worden. Ook Etiennes vader en moeder hadden er een florissant fruitbedrijf, dat Etienne later zou overnemen.

Op een ochtend in 1963 of 1964, precies herinnert Etienne het zich niet zo goed meer, stond vader Vanhuffel op met een goed gedacht: hij wilde op de Vrijdagmarkt nog eens een mandenkoers organiseren. Dat was vele jaren vroeger een traditie tijdens de Gentse Feesten. Toen vonden er in verschillende Gentse wijken mandenkoersen plaats.

Dat die traditie teloor was gegaan, had een goede reden: na de Tweede Wereldoorlog waren ronde fruitmanden nog het meest gebruikte verpakkingsmateriaal voor groenten en fruit. Maar daar kwam in de jaren vijftig verandering in: de manden werden vervangen door kartonnen dozen en houten kisten.

Etienne was meteen voor het idee van zijn vader gewonnen. Toen de koersen nog traditie waren, was hij immers nog te klein om mee te mogen doen. Deze keer zou hij zeker van de partij zijn. Bij zo’n mandenkoers moesten de deelnemers om ter snelst een parcours afleggen terwijl ze een toren van gestapelde ronde fruitmanden boven het hoofd torsten. Deelnemers die onderweg manden verloren, moesten hun toren eerst opnieuw stapelen. Je moest immers over de finish gaan met een complete toren.

Opgedoken uit de oude doos: een foto van de laatste mandenkoers op de Gentse Vrijdagmarkt

Vader en zoon Vanhuffel vonden voor hun initiatief een medestander in César Van Parijs, de baas van de CVP. Niet de politieke partij, maar de belangrijkste groothandel in fruit van Gent. Van Parijs had voor zijn bedrijfsnaam zijn initialen gekozen. Overal in Gent reden er in de jaren zestig bestelwagens rond met een gestileerde appel op, waarin CVP te lezen stond. César en zijn zoon Marcel zagen het idee van de Vanhuffels wel zitten. Marcel bestelde bij mandenvlechters 120 manden. Zoveel hadden ze er nodig om een echte mandenkoers met schiftingen, een kleine en een grote finale te organiseren.

Toen de manden gevlochten waren, bood vader Vanhuffel aan om ze in afwachting van de koers in zijn opslagplaats op de Vrijdagmarkt te bewaren. Wie weet, zat de pientere twintiger Etienne wel achter dat voorstel. Hij liet alleszins de kans niet liggen om in afwachting van de koers al wat te oefenen met het stapelen van de manden. Hoe beter gestapeld, hoe kleiner de kans dat de toren van tien manden die de deelnemers boven hun hoofd moesten dragen, zou vallen.

Van zijn vader, een ervaren mandencoureur uit de hoogdagen van de mandenkoersen maar een jaar of dertig ouder dan zijn zoon, kreeg Etienne nog wat tips mee. ‘Je moet de stapel die je boven je hoofd vasthoudt, lichtjes voorover laten hellen’, gaf zijn pa hem mee, ‘zodat de manden bij het startschot niet meteen achteruitvallen en je opnieuw moet beginnen stapelen.’

De jonge Vanhuffel oefende flink met zijn eigen toren, waarvoor hij in de opslagplaats rustig de tijd nam om de best in elkaar passende manden uit te zoeken. Etienne bedacht ook een nieuwe techniek: als je de eerste twee manden met het handvat op elkaar stapelde in plaats van ze in elkaar te schuiven, bedacht hij, heb je een meer comfortabele grip op die toren boven je hoofd.

Eindelijk brak de grote dag aan. De mandenkoers rond de Vrijdagmarkt was een namiddagvullend programma. De koers werd in verschillende reeksen gelopen. Tijdens de schiftingen moesten de deelnemers drie ronden rond de Vrijdagmarkt lopen. Daarna volgden de halve finales en de kleine en grote finales. In de kleine finale traden de deelnemers aan die in de halve finales de zesde tot de tiende plaatsen in het klassement hadden gehaald. De grote finale werd betwist door de top vijf van de halve finales. In tegenstelling tot bij de schiftingen, moesten de lopers tijdens de halve, de kleine en de grote finales een zwaardere koers lopen van vijf rondes. Etiennes vader was zesde en liep dus de kleine finale. Etienne had zich weten te plaatsen voor de grote finale.

Etiennes vader vroeg zijn zoon of hij voor zijn kleine finale diens zorgvuldig uitgekozen stapel met manden mocht lenen. Daar kon Etienne natuurlijk geen nee op zeggen. En zijn vader won die kleine halve finale, wellicht dankzij de stapel die zijn zoon in elkaar had gestoken. Maar toen vader Vanhuffel in de eindsprint over de meet ging, gooide hij de tien manden van Etienne met een oerkreet over zijn schouders de kasseien van de Vrijdagmarkt op. Waardoor Etienne, die minuten later mocht starten in de grote finale, geen tijd meer had om zijn tien manden opnieuw deftig in de goede volgorde te stapelen. De moed zakte de jongeman in de schoenen.

Met een ietwat scheve stapel boven zijn hoofd schoot hij als laatste uit de startblokken. Na vijf ronden had hij iedereen ingehaald, op één deelnemer na. Als zijn vader die stapel perfect geordende manden bij de halve finale nu niet over de meet had gegooid, was Etienne zeker gewonnen, daar is hij op z’n tachtigste nog altijd van overtuigd. Nu was Jef Carpentier, bijgenaamd Tseefke, de winnaar. Etienne strandde op de tweede plaats. Het zal daar thuis gestoven hebben. Nadien is er tijdens de Gentse Feesten nooit nog een mandenkoers gehouden.

Geplaatst in cultuur, familie, geschiedenis, vrije tijd | Tags: , , , | 3 reacties

Vanochtend op de trein

Vanochtend stopte de trein van Leuven naar Oostende mooi op tijd in Brussel-Noord. Als de NMBS goed werk levert, mag dat ook eens gezegd worden. In het Noordstation dromde en kwebbelde een klas leerlingen op het perron. Ze droegen fluokleurige hesjes van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Verscholen achter het vensterraam stopte ik het lezen van de krant en bekeek ik geamuseerd de uitgelaten bende.

Een juf wisselde enkele zinnen met de treinbegeleider die uit de trein was gestapt. Ik hoorde de woorden Brussel-Centraal vallen. “Natuurlijk”, hoorde ik de conducteur antwoorden. De klas zou dus niet naar zee reizen. Ik keek nog eens naar de ramen van de wagon of er geen papiertje aanhing en ik toevallig in een coupé was gestapt die voor een school was gereserveerd. De eerste leerlingen stapten de trein al op. “En stil zijn op de trein hé”, hoorde ik de juf commanderen.

De grote klas stapte niettemin vrolijk kwebbelend op. Recht over me waren nog twee plaatsen vrij. Een jongen met schelmenogen en een stil meisje installeerden zich voor me. “Goeiemorgen” groette ik de kinderen van naar schatting een jaar of negen. Het jongetje beantwoordde meteen mijn groet.

“Tu parles Néerlandais?”, vroeg ik hem zonder nadenken in het Frans.
“Bien sûr”, antwoordde hij. “En Arabisch”, voegde hij daar aan toe. “Salaam aleikum”, ging hij verder, “weet jij wat dat betekent?”
“Jawel”, antwoordde ik, “Goeiedag! Maar wat een talenknobbel ben jij”, zei ik nog, “zo jong en al drietalig!”
“Zeker”, zei hij fier, en wijzend naar zijn klasgenootje naast hem: “En zij ook!”

Toen stopte de trein in Brussel-Centraal. De klas stapte luidruchtig uit. Een jonge blonde juf die mijn kortstondige reisgenootjes liet passeren, gaf ik een compliment: “Amai, dit kereltje is precies één van de slimmeriken in je klas. Al drietalig!”
“Ja, geweldig hé”, antwoordde ze. “En zij ook, hoor”, wees ze op het vriendinnetje.

Toen ik me op het perron tussen de vrolijke kinderen naar de roltrap wurmde, riep het bijdehandje me nog snel toe: “bye bye mister!”
“Hola”, antwoordde ik, “eigenlijk ben jij al viertalig!”
Op zijn gezicht vormde zich een mooie glimlach. “Ah ja, da’s ook waar”, realiseerde hij zich ineens zelf.

Geplaatst in Brussel, integratie, samenleving | Tags: , , | 5 reacties

De mollenjagers

‘We hebben weer een erg actieve mol in de tuin’, vertelde ik mijn moeder gisteren. Marianne en ik zijn net terug van vakantie. De mol heeft van onze afwezigheid gebruik gemaakt om eens flink zijn gangen te gaan. ‘Tja’, antwoordt mijn moeder, ‘Papa zette dan een mollenklem. Soms ving hij dan de mol, maar vaak ook niet.’

Mijn moeder gaat verder met een ander verhaal dat ik al vergeten was. Er waren eens lang geleden, toen mijn vader nog leefde, een nonkel en een tante uit Brugge bij ons in Wespelaar op bezoek. Ook mijn neefje, een leeftijdsgenoot van mijn broer, en mijn oma en peter waren meegereisd. Ze zouden na de middag naar het ziekenhuis rijden om mijn vader te bezoeken. Hij was geopereerd aan zijn knie. Maar eerst had mijn moeder voor het gezelschap gekookt. De kans is groot dat we toen konijn met pruimen aten, een van haar geweldig lekkere klassiekers. Maar ook dat herinner ik me niet meer.

Tijdens die aperitief van decennia geleden ging het gesprek ook over mollen. Ons mooie gazon in de tuin was helemaal ontsierd door molshopen. Mijn vader had in een grote molshoop een mollenklem geplaatst, maar de sluwe zwarte blindganger was er tot dan nog altijd in geslaagd de dodelijke slagpin te ontwijken. De mol leek ons wel uit te lachen: ‘pak me dan, als je kan!’ En elke dag kwamen er molshopen bij.

Mijn grootvader toonde zich bereid om dat mollenvarken eens goed de oren te wassen. Als hovenier in stadsdienst had hij grote ervaring opgedaan met het vangen van mollen. Hij droeg zijn meegereisde kleinzoon op de wacht op te trekken. Ik kan het me niet herinneren, maar ik stel me voor hoe mijn neefje zich buiten op het terras op een stoel zette om de molshopen in de gaten te houden. Dat moest op de middag gebeuren, want volgens mijn grootvader zijn mollen gewoonlijk ’s middags actief. Dat zie je aan lichte of grotere bewegingen van de opgehoopte aarde in de molshopen. Van zodra mijn neef beweging zag, moest hij mijn grootvader alarmeren. Buiten stond al een spade klaar.

Op het moment dat ik misschien wel een heerlijk stukje van de rug van het konijn aan het oppeuzelen was, kwam mijn neef de woonkamer binnengelopen. ‘Alarm!’, riep hij opgewonden, ‘de mol beweegt!’ Opa stoof naar buiten. Hij griste de spade mee en snelde naar de molshoop die mijn neef aanwees. Hij dreef de spade diep in de hoop en wipte de aarde omhoog. Tussen de neervallende kluiten viel een verbouwereerde mol op de grond, die meteen wijlen werd toen de spade met een dreun op zijn zachte zwarte lijf belandde. Maar mijn grootvader stopte niet. Hij stootte de spade terug in de molshoop en wipte nog twee mollen de lucht van een mooie lentemiddag in, die vervolgens dezelfde snelle dood vonden als hun voortrekker.

Na het feestelijk middagmaal maakten de bezoekers zich op om hun onfortuinlijke zoon, broer, schoonbroer en nonkel te gaan bezoeken in het ziekenhuis. De vader van mijn neef, een nonkel van het type dat van grappen houdt, had een idee: hij rolde de dode mollen in een stuk krantenpapier en schonk zijn cadeautje meteen bij het binnenkomen in de ziekenkamer aan mijn vader. Ik stel me voor dat die zich verplicht voelde het grappig te vinden, maar dat hij bij het einde van het ziekenbezoek zijn schoonbroer met de mollenkadavers terug wandelen stuurde. Mijn vader was in dat Ukkels ziekenhuis immers niet alleen patiënt, maar ook werknemer.  

De mollenjagers zagen zich zo verplicht met hun vangst opgeborgen in de koffer van de auto terug af te druipen naar het verre Brugge, zou je denken. Maar op de parking van het ziekenhuis kreeg mijn nonkel een beter inval. Op de parking liet hij het krantenpapier met daarin de drie mollen gedraaid op de motorkap van een chique auto achter. Een billenkletser, nog een geluk dat er toen geen camera’s op de parkings hingen.

Toen ik van mijn moeder terug thuis was, vertelde ik het mollenverhaal meteen aan Marianne. Eerder op de dag had ik onze eigen mollenverdrijver ingegraven tussen de molshopen: een buis met batterijen in die om de zoveel seconden een reutelend geluid produceert, waaraan mollen volgens de gebruiksaanwijzing een hekel hebben en het hazenpad kiezen. Om de mol wat te jennen, maakte ik ook nog al zijn hopen met de grond gelijk.

Vanochtend wachtte me op het terras een verrassing. Er lagen in verschillende hoopjes wat uitgekotste ingewanden en andere resten van een beest dat veel weg had van een mol. Alle platgeslagen molshopen lagen nog plat en er waren er geen nieuwe bij gekomen. Pluim, onze kater die ik soms minachtend de kleine jager noem, want zelf ben ik dan de grote jager, heeft eindelijk weer eens zijn werk gedaan.

De kleine jager Pluim rust uit na een nachtelijke grote jacht
Geplaatst in familie, Haacht | Tags: , , , , | 3 reacties

En daar is de zee!

’s Ochtends is Roquefort wel wakker. Het is druk in het dorp langs de straten waar de merktekens van de Sentier Cathare ons de weg wijzen van onze laatste wandeltocht naar Port-la-Nouvelle. Een kwartier later stappen we langs een nieuwbouwwijk aan de dorpsrand terug tussen de wijngaarden, zij het nog op een asfaltweg. Via een tunnel lopen we twee kilometer verder onder de snelweg A9. Tien minuten later dwarsen we de D6009 en versmalt het asfalt tot een vertrouwd brokkelig pad, dat na driehonderd meter begint te stijgen.

De laatste klim van de Sentier stijgt op een korte afstand zo’n 140 meter, die een mens ook in de vroege ochtend doen zweten. We bereiken een plateau waarop het nu weer brede pad gedurende een kilometer of twee langzaam daalt. In de verte zien we boven de heuvels windmolens wieken maar de zee laat zich voorlopig niet zien. Als de zandweg terug lichtjes omhoogloopt, zien we van op de heuveltop eindelijk de Middellandse Zee en de lagunes rond Port-la-Nouvelle liggen. Op dat moment hebben we al een kilometer of zes gewandeld, de helft van onze kortste dagtocht.

Langs de kant van de weg nemen we een uitgebreide rustpauze om te picknicken. Het is weer zo’n hete dag van boven de 30°C. Bart en ik trekken onze bezwete T-shirts uit en hangen ze over de struiken te drogen. Als we verder stappen, nemen mijn broer en schoonzus weer wat voorsprong. De zee lonkt en lokt.

Waar de sentier aansluit op een toegangsweg naar de met windmolens bezaaide heuvelkammen, wordt de verharde zandweg zo breed als een drievaksbaan. De bouwwerktuigen om die mastodonten in de Corbièresheuvels te planten moeten wel heel groot zijn.

Tussen de windmolens wandelend zetten we de afdaling naar Port-la-Nouvelle in. We hebben nu permanent zicht op de zee, de kust en de lagunes in de buurt van La Palme ten westen en van Sainte-Lucie ten oosten van Port-la-Nouvelle. Er wordt aan zoutwinning gedaan. Heel wat van die zoutwinningen, meren en lagunes zijn natuurreservaten, maar dat weten we op dat moment nog niet. In de beschermde natuur hebben flamingo’s een thuis gevonden.

Hoe dichter we Port-la-Nouvelle naderen, hoe lelijker we de stad vinden. Langs de rand liggen behoorlijk wat fabrieken en andere industriële gebouwen. De laatste vlakke kilometers lopen we tussen het lawaai van graafmachines, drilboren en zware vrachtwagens. Vanuit de natuur loopt de het pad plots naar een drukke rotonde op de D709. Links ligt een Aldi op een bedrijventerrein, rechts een zoutvlakte en vóór ons een spoorwegbrug, waar de rood-witte strepen ons over gidsen.

We zijn benieuwd hoe het startpunt van de Sentier Cathare eruit zal zien. De Sentier vertrekt van het treinstation van Port-la-Nouvelle en loopt dan 220 kilometer westwaarts naar Foix. Langs een grote boulevard lopen we tussen de appartementsblokken en een vakantiecentrum met houten huisjes naar het station, helemaal in een uithoek van Port-la-Nouvelle. Daar wacht ons een ontgoocheling. We vinden het laatste rood-witte teken van de GR inderdaad vlakbij het stationsgebouw. Maar nergens zien we een infobord met wat uitleg om de wandelaar diets te maken dat hier de roemruchte Sentier Cathare start.

We stappen van het station verder naar de jachthaven. Een lange, saaie weg langs de kant van het water voert ons eerst voorbij loodsen, haven- en andere bedrijfjes langs de kade. Er ligt een marineschip in de haven. De bemanning is er flink aan het poetsen. In de jachthaven liggen heel wat mooie en grote zeilboten. We zijn naarstig op zoek naar een havencafé met terras om onze dorst eens met wat anders dan warm water te lessen, maar pas twee kilometer verder komen we aan een plein eindelijk aan de afslag voor de zeedijk van Port-la-Nouvelle.

Links voor ons uit op het strand zien we een groot restaurant liggen. Moules à volonté lezen we al van honderd meter ver op de muur. Meer moeten Bart en ik niet weten. We zetten ons aan een tafeltje en bestellen mosselen en halve liters bier. De vrouwen bestellen iets anders, een slaatje of zo. Bart en ik eten onze pot mosselen leeg en bestellen nog een nieuwe. Het smaakt. Er kan ook nog een bier bij.

Daarna nemen we onze intrek in het hotel dat Bart gereserveerd heeft. Eén van onze kamers heeft zicht op zee. We spelen kop of munt en Marianne en ik winnen. Daarna gaan we zwemmen. Het water van de Middellandse Zee is heerlijk. We blijven nog een dag in Port-la-Nouvelle chillen en gaan in Sigean op zoek naar de flamingo’s. We eten lekkere maar wat kleinere tapa’s dan in Spanje, bezoeken een marktje, doen een wandelingetje, slurpen een reusachtige ijscoupe leeg, gaan nog eens zwemmen en als we niet weten wat te doen, stranden we op een terras. Het zomerseizoen loopt in deze streek op z’n laatste benen.

In Lissabon heb ik enkele jaren geleden een T-shirt gekocht met een Portugees citaat van de schrijver José Saramago: “O fim duma viagem é apenas o começo doutra. É preciso recomeçar a viagem. Sempre.” Of in het Nederlands: “Het einde van een reis is slechts het begin van een andere. Je moet de reis helemaal opnieuw beginnen. Altijd.” Tijd dus om een nieuw projectje te bedenken.

Geplaatst in Katharen, reizen | Tags: , | 2 reacties

Van Durban naar Roquefort

Durban-Corbières is best een pittoresk dorpje. Onze overnachtingsplaats bevindt zich op een steenworp van de middeleeuwse kasteelruïne die boven het dorp uitsteekt. Die ruïne gaan we voor we vertrekken naar onze volgende bestemming, Roquefort-de-Corbières, nog even bekijken. Onderaan het kasteel bevindt zich een waterbekken met een kraantje. Je moet goed wakker zijn om dat klein ding te vinden. We vullen onze drinkbussen, want het belooft weer een hete dag van meer dan 30°C te worden en naar Roquefort is het nog achttien kilometer dalen en stijgen ver.

Na het ontbijt stelt de uitbater van l’Abricotier voor om die avond voor ons taxi te spelen, tegen een redelijke vergoeding weliswaar. Eens we op onze bestemming gearriveerd zijn, moeten we hem bellen en dan komt hij iemand oppikken om ermee terug te rijden naar de parking aan zijn b&b waar onze auto staat. Dat voorstel aanvaarden we graag.

Goedgemutst over die afspraak nemen we afscheid. Langs smalle steegjes dalen we af naar de D611. Het dorp verbergt mooie plekjes, maar woke is het hier nog niet echt. Aan een fleurige gevel stuiten we op het gehavende plaasteren beeld van een zwart jongetje dat zijn hand ophoudt. Niet om te bedelen, de eigenaar van het beeldje heeft er een lampionnetje aan vastgehangen.

Langs de D611 passeren we een tankstation met erachter een supermarkt. Handig om weten, daar kunnen we vanavond onze picknick voor de volgende dag inslaan. Eens uit het dorp lopen we weer door de wijngaarden. Hier en daar zijn de blauwe druiven al geplukt. In andere wijngaarden moet de pluk nog beginnen. Sommige wijnboeren schermen hun wijngaarden af met draad onder spanning. Maar meestal zijn de druiven gemakkelijk te plukken en dat doen we regelmatig, om onze snelle suikers op peil te houden en de dorst te lessen.

Aanvankelijk lopen we in de vallei, maar gaandeweg gaat het katharenpad weer omhoog. Na twee kilometer kronkelt een eerste klimmetje naar een heuveltop van 250 meter die we meteen ook weer steil afdalen. Dan volgt weer een langzamere klim naar bijna 400 meter, met op het eind een heel steil stuk omhoog dat ons nat in het zweet doet staan. Het is het hoogste punt van de dag, vanaf daar wachten ons vooral nog afdalingen, sommige ook wel steil.

De knieën van Marianne houden gelukkig stand, nu het tempo niet te hoog ligt. We picknicken ergens langs de kant van de weg. Bart en Kristel dalen na de lunch af op een hoger tempo dan Marianne en ik. Hoewel ik de lange tocht van gisteren nog in mijn spieren en gewrichten voel, gaat het afdalen ons goed af.

We laten het aan Bart en Kristel over om in Roquefort-de-Corbières nog een cafeetje te zoeken, liefst met een terras. We worden pas na vier uur in de namiddag op onze overnachtingsplaats l’Ostalada verwacht. Helaas lijkt in dit dorp dat niet gek ver van de Spaanse grens ligt, de gewoonte om een lange siësta te houden goed ingeburgerd. Als we na de middag de eerste straten van Roquefort inlopen, ademt het dorp een diepe rust uit. Enkele werkmannen die op hun dooie gemak wat aan de wegenis prutsen, lijken de enige wakkere inwoners. Nochtans is het dorp zo’n duizend zielen rijk, die zich dan toch goed weten te verbergen. Misschien zijn ze wel gaan werken, of verpozen ze aan de stranden van de hier al dichtbij gelegen Middellandse Zee.

Ons hart maakt een sprongetje als we de sportvelden zien liggen met ernaast een mooie cafetaria en een ruim terras. Helaas gaat de zaak pas in de late namiddag terug open. We passeren ook een bakker, een beenhouwer, een kruidenier en nog wat andere neringen, maar alle zijn ze gesloten. Zo wandelen we dan toch maar op ons gemak naar l’Ostalada, waar we een uurtje te vroeg aankomen. Het is het eerste waar de gastvrouw ons op wijst als ze de deur opentrekt van haar statige, mooi gerestaureerde tweewoonst. Maar goed, we gaan niet zagen, ze laat ons immers binnen in het deel dat als b&b is ingericht.

Als we vragen of geen pintje kunnen krijgen om onze grote dorst te lessen, vertelt ze dat ze helemaal geen alcohol in huis heeft. Of nee, zegt ze hoofdschuddend, bij nader toezien kan ze ons misschien toch enkele biertjes bezorgen. Vanuit haar deel van de tweewoonst waar ze met haar man woont, komt ze een minuutje later aanzetten met twee gekoelde blonde Leffes, wellicht uit het voorraadje van haar man. Bart en ik laten het gerstenat smaken. Maar op wijn voor bij het avondmaal, geeft de gastvrouw voor alle duidelijkheid alvast even mee, hoeven we niet te rekenen. Bart en ik trekken onze wenkbrauwen op: langsheen heel de katharenroute, die door schitterende wijngebieden loopt, hebben we zoiets nog niet meegemaakt. Integendeel, de meeste uitbaters van overnachtingsplekken voor de wandelaars op de Sentier Cathare maken er een punt van om hun gasten wijn à volonté aan te bieden.

B&b l’Ostalada is smaakvol ingericht, met als uitsmijter een royaal dakterras met een enig zicht op de het dorp, de vallei, de kliffen en heuvels aan de einder. Maar naast het gebrek aan alcohol hebben we nog wel een en ander op onze slaapplek aan te merken: de grote ruimten op de drie verdiepingen zijn enkel via smalle steile trappen toegankelijk, de douche is aan de kleine kant, de glazen en het bestek zijn vuil, er liggen een hoop glassplinters op de vloer en vooral, het eten en drinken dat het echtpaar ons voorschotelt, zowel voor het avondmaal als bij het ontbijt, is strak gerantsoeneerd.

Een half uur nadat we hem gebeld hebben, arriveert de eigenaar van l’Abricotier aan l’Ostalada om iemand op te pikken die de auto gaat ophalen in Durban. Zijn vuile Peugeot 205 heeft al 350.000 kilometer op de teller. De achterbank en de koffer liggen volgestapeld met tuingereedschap, bouwmaterialen en losse aarde, of hoe moet je het verwoorden als de laag stof op de zetels en de vloer van de auto haast een centimeter dik is.

De man had er niet op gerekend dat er nog een extra passagier zou meerijden. Al voor de komst van onze amateur-taxichauffeur had ik immers bedacht dat mijn ondersteuning van mijn broer bij deze logistieke operatie een meerwaarde kon zijn. Na wat reorganisatie van de rommel, kan ik toch nog op een min of meer proper stuk achterbank plaatsnemen. Eens we in Durban van auto zijn gewisseld, laten mijn broer en ik de gelegenheid niet liggen om, naast onze picknick voor de volgende dag en wat aperitiefhapjes, in de supermarkt achter het tankstation voldoende flessen wijn en bier in te slaan. Want er is voetbal op tv!  

Geplaatst in Katharen, reizen | Tags: , | Een reactie plaatsen