’s Ochtends is Roquefort wel wakker. Het is druk in het dorp langs de straten waar de merktekens van de Sentier Cathare ons de weg wijzen van onze laatste wandeltocht naar Port-la-Nouvelle. Een kwartier later stappen we langs een nieuwbouwwijk aan de dorpsrand terug tussen de wijngaarden, zij het nog op een asfaltweg. Via een tunnel lopen we twee kilometer verder onder de snelweg A9. Tien minuten later dwarsen we de D6009 en versmalt het asfalt tot een vertrouwd brokkelig pad, dat na driehonderd meter begint te stijgen.
De laatste klim van de Sentier stijgt op een korte afstand zo’n 140 meter, die een mens ook in de vroege ochtend doen zweten. We bereiken een plateau waarop het nu weer brede pad gedurende een kilometer of twee langzaam daalt. In de verte zien we boven de heuvels windmolens wieken maar de zee laat zich voorlopig niet zien. Als de zandweg terug lichtjes omhoogloopt, zien we van op de heuveltop eindelijk de Middellandse Zee en de lagunes rond Port-la-Nouvelle liggen. Op dat moment hebben we al een kilometer of zes gewandeld, de helft van onze kortste dagtocht.
Langs de kant van de weg nemen we een uitgebreide rustpauze om te picknicken. Het is weer zo’n hete dag van boven de 30°C. Bart en ik trekken onze bezwete T-shirts uit en hangen ze over de struiken te drogen. Als we verder stappen, nemen mijn broer en schoonzus weer wat voorsprong. De zee lonkt en lokt.
Waar de sentier aansluit op een toegangsweg naar de met windmolens bezaaide heuvelkammen, wordt de verharde zandweg zo breed als een drievaksbaan. De bouwwerktuigen om die mastodonten in de Corbièresheuvels te planten moeten wel heel groot zijn.
Tussen de windmolens wandelend zetten we de afdaling naar Port-la-Nouvelle in. We hebben nu permanent zicht op de zee, de kust en de lagunes in de buurt van La Palme ten westen en van Sainte-Lucie ten oosten van Port-la-Nouvelle. Er wordt aan zoutwinning gedaan. Heel wat van die zoutwinningen, meren en lagunes zijn natuurreservaten, maar dat weten we op dat moment nog niet. In de beschermde natuur hebben flamingo’s een thuis gevonden.
Veel te warm!Voor het station van Port-la-NouvelleMooie zeiljachten!
Hoe dichter we Port-la-Nouvelle naderen, hoe lelijker we de stad vinden. Langs de rand liggen behoorlijk wat fabrieken en andere industriële gebouwen. De laatste vlakke kilometers lopen we tussen het lawaai van graafmachines, drilboren en zware vrachtwagens. Vanuit de natuur loopt de het pad plots naar een drukke rotonde op de D709. Links ligt een Aldi op een bedrijventerrein, rechts een zoutvlakte en vóór ons een spoorwegbrug, waar de rood-witte strepen ons over gidsen.
We zijn benieuwd hoe het startpunt van de Sentier Cathare eruit zal zien. De Sentier vertrekt van het treinstation van Port-la-Nouvelle en loopt dan 220 kilometer westwaarts naar Foix. Langs een grote boulevard lopen we tussen de appartementsblokken en een vakantiecentrum met houten huisjes naar het station, helemaal in een uithoek van Port-la-Nouvelle. Daar wacht ons een ontgoocheling. We vinden het laatste rood-witte teken van de GR inderdaad vlakbij het stationsgebouw. Maar nergens zien we een infobord met wat uitleg om de wandelaar diets te maken dat hier de roemruchte Sentier Cathare start.
We stappen van het station verder naar de jachthaven. Een lange, saaie weg langs de kant van het water voert ons eerst voorbij loodsen, haven- en andere bedrijfjes langs de kade. Er ligt een marineschip in de haven. De bemanning is er flink aan het poetsen. In de jachthaven liggen heel wat mooie en grote zeilboten. We zijn naarstig op zoek naar een havencafé met terras om onze dorst eens met wat anders dan warm water te lessen, maar pas twee kilometer verder komen we aan een plein eindelijk aan de afslag voor de zeedijk van Port-la-Nouvelle.
Links voor ons uit op het strand zien we een groot restaurant liggen. Moules à volonté lezen we al van honderd meter ver op de muur. Meer moeten Bart en ik niet weten. We zetten ons aan een tafeltje en bestellen mosselen en halve liters bier. De vrouwen bestellen iets anders, een slaatje of zo. Bart en ik eten onze pot mosselen leeg en bestellen nog een nieuwe. Het smaakt. Er kan ook nog een bier bij.
Avond in Port-la-NouvelleEen zwemmetje gedaan!
Daarna nemen we onze intrek in het hotel dat Bart gereserveerd heeft. Eén van onze kamers heeft zicht op zee. We spelen kop of munt en Marianne en ik winnen. Daarna gaan we zwemmen. Het water van de Middellandse Zee is heerlijk. We blijven nog een dag in Port-la-Nouvelle chillen en gaan in Sigean op zoek naar de flamingo’s. We eten lekkere maar wat kleinere tapa’s dan in Spanje, bezoeken een marktje, doen een wandelingetje, slurpen een reusachtige ijscoupe leeg, gaan nog eens zwemmen en als we niet weten wat te doen, stranden we op een terras. Het zomerseizoen loopt in deze streek op z’n laatste benen.
In Lissabon heb ik enkele jaren geleden een T-shirt gekocht met een Portugees citaat van de schrijver José Saramago: “O fim duma viagem é apenas o começo doutra. É preciso recomeçar a viagem. Sempre.” Of in het Nederlands: “Het einde van een reis is slechts het begin van een andere. Je moet de reis helemaal opnieuw beginnen. Altijd.” Tijd dus om een nieuw projectje te bedenken.
Durban-Corbières is best een pittoresk dorpje. Onze overnachtingsplaats bevindt zich op een steenworp van de middeleeuwse kasteelruïne die boven het dorp uitsteekt. Die ruïne gaan we voor we vertrekken naar onze volgende bestemming, Roquefort-de-Corbières, nog even bekijken. Onderaan het kasteel bevindt zich een waterbekken met een kraantje. Je moet goed wakker zijn om dat klein ding te vinden. We vullen onze drinkbussen, want het belooft weer een hete dag van meer dan 30°C te worden en naar Roquefort is het nog achttien kilometer dalen en stijgen ver.
Na het ontbijt stelt de uitbater van l’Abricotier voor om die avond voor ons taxi te spelen, tegen een redelijke vergoeding weliswaar. Eens we op onze bestemming gearriveerd zijn, moeten we hem bellen en dan komt hij iemand oppikken om ermee terug te rijden naar de parking aan zijn b&b waar onze auto staat. Dat voorstel aanvaarden we graag.
Durban-Corbières
Goedgemutst over die afspraak nemen we afscheid. Langs smalle steegjes dalen we af naar de D611. Het dorp verbergt mooie plekjes, maar woke is het hier nog niet echt. Aan een fleurige gevel stuiten we op het gehavende plaasteren beeld van een zwart jongetje dat zijn hand ophoudt. Niet om te bedelen, de eigenaar van het beeldje heeft er een lampionnetje aan vastgehangen.
Langs de D611 passeren we een tankstation met erachter een supermarkt. Handig om weten, daar kunnen we vanavond onze picknick voor de volgende dag inslaan. Eens uit het dorp lopen we weer door de wijngaarden. Hier en daar zijn de blauwe druiven al geplukt. In andere wijngaarden moet de pluk nog beginnen. Sommige wijnboeren schermen hun wijngaarden af met draad onder spanning. Maar meestal zijn de druiven gemakkelijk te plukken en dat doen we regelmatig, om onze snelle suikers op peil te houden en de dorst te lessen.
Aanvankelijk lopen we in de vallei, maar gaandeweg gaat het katharenpad weer omhoog. Na twee kilometer kronkelt een eerste klimmetje naar een heuveltop van 250 meter die we meteen ook weer steil afdalen. Dan volgt weer een langzamere klim naar bijna 400 meter, met op het eind een heel steil stuk omhoog dat ons nat in het zweet doet staan. Het is het hoogste punt van de dag, vanaf daar wachten ons vooral nog afdalingen, sommige ook wel steil.
De knieën van Marianne houden gelukkig stand, nu het tempo niet te hoog ligt. We picknicken ergens langs de kant van de weg. Bart en Kristel dalen na de lunch af op een hoger tempo dan Marianne en ik. Hoewel ik de lange tocht van gisteren nog in mijn spieren en gewrichten voel, gaat het afdalen ons goed af.
We laten het aan Bart en Kristel over om in Roquefort-de-Corbières nog een cafeetje te zoeken, liefst met een terras. We worden pas na vier uur in de namiddag op onze overnachtingsplaats l’Ostalada verwacht. Helaas lijkt in dit dorp dat niet gek ver van de Spaanse grens ligt, de gewoonte om een lange siësta te houden goed ingeburgerd. Als we na de middag de eerste straten van Roquefort inlopen, ademt het dorp een diepe rust uit. Enkele werkmannen die op hun dooie gemak wat aan de wegenis prutsen, lijken de enige wakkere inwoners. Nochtans is het dorp zo’n duizend zielen rijk, die zich dan toch goed weten te verbergen. Misschien zijn ze wel gaan werken, of verpozen ze aan de stranden van de hier al dichtbij gelegen Middellandse Zee.
Traag dalen Nog even steil klimmen
Ons hart maakt een sprongetje als we de sportvelden zien liggen met ernaast een mooie cafetaria en een ruim terras. Helaas gaat de zaak pas in de late namiddag terug open. We passeren ook een bakker, een beenhouwer, een kruidenier en nog wat andere neringen, maar alle zijn ze gesloten. Zo wandelen we dan toch maar op ons gemak naar l’Ostalada, waar we een uurtje te vroeg aankomen. Het is het eerste waar de gastvrouw ons op wijst als ze de deur opentrekt van haar statige, mooi gerestaureerde tweewoonst. Maar goed, we gaan niet zagen, ze laat ons immers binnen in het deel dat als b&b is ingericht.
Als we vragen of geen pintje kunnen krijgen om onze grote dorst te lessen, vertelt ze dat ze helemaal geen alcohol in huis heeft. Of nee, zegt ze hoofdschuddend, bij nader toezien kan ze ons misschien toch enkele biertjes bezorgen. Vanuit haar deel van de tweewoonst waar ze met haar man woont, komt ze een minuutje later aanzetten met twee gekoelde blonde Leffes, wellicht uit het voorraadje van haar man. Bart en ik laten het gerstenat smaken. Maar op wijn voor bij het avondmaal, geeft de gastvrouw voor alle duidelijkheid alvast even mee, hoeven we niet te rekenen. Bart en ik trekken onze wenkbrauwen op: langsheen heel de katharenroute, die door schitterende wijngebieden loopt, hebben we zoiets nog niet meegemaakt. Integendeel, de meeste uitbaters van overnachtingsplekken voor de wandelaars op de Sentier Cathare maken er een punt van om hun gasten wijn à volonté aan te bieden.
B&b l’Ostalada is smaakvol ingericht, met als uitsmijter een royaal dakterras met een enig zicht op de het dorp, de vallei, de kliffen en heuvels aan de einder. Maar naast het gebrek aan alcohol hebben we nog wel een en ander op onze slaapplek aan te merken: de grote ruimten op de drie verdiepingen zijn enkel via smalle steile trappen toegankelijk, de douche is aan de kleine kant, de glazen en het bestek zijn vuil, er liggen een hoop glassplinters op de vloer en vooral, het eten en drinken dat het echtpaar ons voorschotelt, zowel voor het avondmaal als bij het ontbijt, is strak gerantsoeneerd.
Een mooie cafetaria met terras, helaas zoals alles gesloten
Een half uur nadat we hem gebeld hebben, arriveert de eigenaar van l’Abricotier aan l’Ostalada om iemand op te pikken die de auto gaat ophalen in Durban. Zijn vuile Peugeot 205 heeft al 350.000 kilometer op de teller. De achterbank en de koffer liggen volgestapeld met tuingereedschap, bouwmaterialen en losse aarde, of hoe moet je het verwoorden als de laag stof op de zetels en de vloer van de auto haast een centimeter dik is.
De man had er niet op gerekend dat er nog een extra passagier zou meerijden. Al voor de komst van onze amateur-taxichauffeur had ik immers bedacht dat mijn ondersteuning van mijn broer bij deze logistieke operatie een meerwaarde kon zijn. Na wat reorganisatie van de rommel, kan ik toch nog op een min of meer proper stuk achterbank plaatsnemen. Eens we in Durban van auto zijn gewisseld, laten mijn broer en ik de gelegenheid niet liggen om, naast onze picknick voor de volgende dag en wat aperitiefhapjes, in de supermarkt achter het tankstation voldoende flessen wijn en bier in te slaan. Want er is voetbal op tv!
De langste dag is naast een boek van Cornelius Ryan uit 1959 over de landing in Normandië, dat in 1962 nog in zwartwit verfilmd werd met John Wayne en Robert Mitchum in de hoofdrollen, ook onze tweede dagtocht van onze laatste wandelvakantie op de Sentier Cathare. Daar is die tocht 28 kilometer lang, met meer dan duizend meter stijgen en meer dan duizend meter dalen. Van de hoogvlakte van Mont Tauch, waar we verbleven in joerts aan de Gîte Saint Roche, loopt het pad via Embres-et-Castelmaure naar Durban-Corbières.
Ondanks het met veel alcohol overgoten avondmaal sliepen we als roosjes in onze joerts en stonden we katerloos om 8 uur paraat voor het ontbijt. Na de afrekening bij de uitbater stapten we in de auto van Bart. Meteen knipten we circa twee kilometer van onze langste dag af, door genoeglijk gezeten met de auto af te zakken naar Tuchan.
Aguilar in het vizierDruivenplukkers aan het werk
Het was, zo beredeneerden we de dag voordien al tijdens het eetmaal, een beetje dwaas om de auto aan de gîte te laten staan. En als we hem dan toch in Tuchan zouden achterlaten, konden we even goed naar Tuchan rijden. Bovendien had Marianne al weken voor onze wandelvakantie in Katharenland beslist om die ene tocht van haast dertig kilometer, met zoveel stijg- en daalmeters, niet mee te stappen.
Vanuit Tuchan zou ze zo dankzij de auto zelf nog wat plezier aan de dag kunnen beleven. Bovendien bood ze ons aan om voor de lunch te zorgen die we dan soldaat zouden kunnen maken op een afgesproken plaats in Embres, het dorpje dat zich op de kaart iets over halverwege de dagtocht situeerde.
Dus namen we rond 9 u in Tuchan afscheid van Marianne en sloegen we de Sentier Cathare in, met als eerste halte de katharenburcht van Aguilar, niet eens ver buiten de dorpskom van Tuchan. Net als Quéribus, Peyrepertuse, Puilaurens en Termes hoorde het katharenkasteel van Aguilar toe aan de zogenaamde vijf zonen van Carcassonne.
Ook Aguilar lag op een strategisch belangrijke heuvel op de grens tussen Frankrijk en Aragon. In 1210 werd het kasteel belegerd en veroverd door de legers van Simon de Montfort, de graaf die aan het hoofd stond van de kruisvaart tegen de katharen. De adellijke eigenaar van het kasteel, Raymond de Termes, belandde in een donkere kerker in Carcassonne.
Maar zijn zoon, Olivier de Termes, heroverde het kasteel op de kruisvaarders. Aguilar werd daarop een toevluchtsoord voor de katharen. We zagen in de vorige blogpost over het kasteel van Quéribus al hoe deze Olivier de Termes zijn kazak keerde, vriendjes werd met de Franse koning en in 1255 Chabert gevangen wist te nemen. In ruil voor zijn leven en zijn vrijheid moest die laatste Quéribus aan de Fransen overlaten.
Olivier de Termes, geboren in een kathaarsgezind adellijk geslacht, trok daarna mee met de Franse koning op de zevende kruistocht naar het Heilig Land. Hij was een specialist in belegeringen geworden. Uit dankbaarheid voor zijn inzet in Egypte en Palestina kreeg hij van de Franse koning Termes en Aguilar terug. Hij nam daarna nog deel aan de achtste kruistocht, bezorgd als hij vanaf 1257 was geworden voor zijn ziel. Om dezelfde reden deed hij heel wat schenkingen aan de abdij van Fontfroides en andere kloosters. Olivier schopte het zelfs tot seneschalk van het koninkrijk Jeruzalem, het hoofd van de legers in het Heilig Land. In 1274 kwam hij er om het leven.
Aguilar had hij dan al in 1260 opnieuw aan Lodewijk IX verpatst. Daarmee werd het kasteel van zijn vader, net als Quéribus, een Frans bolwerk tegen Spaanse aanvallen. Maar in tegenstelling tot Quéribus werd Aguilar de volgende jaren niet met rust gelaten. Ondanks de grote verdedigingswerken die er uitgevoerd werden, werd het bijna voortdurend belegerd. Door de Spaanse troepen van Aragon, maar toen de koning van Aragon het had veroverd, ook opnieuw door Franse troepen. Pas met het Verdrag van de Pyreneeën uit 1659 kwam er een einde aan de strijd in de grensstreek. Het legde de grens tussen Frankrijk en Spanje verder naar het zuiden, waardoor Aguilar zijn strategische waarde verloor. Het werd verlaten in 1569.
Nouvelle, en daarna is er niets meer
Als we na enkele kilometer kalm stijgen tussen de wijngaarden op de parking van het kasteel van Aguilar aankomen en naar de ticket office wandelen, wacht ons een teleurstelling: het kasteel gaat pas om half elf open. Daar willen we geen dik half uur op wachten. We slaan verder de Sentier Cathare in, de wijngaarden, bossen, heuvels en valleien van de Corbières tegemoet.
Enkele kilometers verder buigt de Sentier Cathare links af aan een gehucht met de naam Nouvelle. We zijn nieuwsgierig naar dat gehucht, dat op de kaart op het einde van de bewoonde wereld ligt. We stuiten op wat bedrijfsgebouwen, een grote classisistische villa, enkele verwaarloosde huizen en ruïnes die middeleeuws aandoen. Het is duidelijk dat alles in dit gehucht om wijn draait. Omringd door wijngaarden ligt er het Château de Nouvelle, waar Muscat de Rivesaltes, Rivesaltes, Fitou et Corbières gebotteld worden. Het kasteel is gebouwd op de grondvesten van een oude Gallo-Romeinse villa. In wat modernere gebouwen is er enig leven te bespeuren: machines draaien, een wijntractor staat geparkeerd, een man komt per auto wijn in wrak kopen, nieuwe flessen om de wijn te bottelen staan op paletten langs een loods opgestapeld.
We houden Nouvelle voor gezien en keren op onze stappen terug naar de Sentier, waar we even van de druiven langs het pad proeven, altijd goed voor snelle suikers. Alweer enkele kilometer verder komen we in Embres-et-Castelmaure, een klein wijndorp van zo’n 140 inwoners. We hebben er met Marianne afgesproken om te lunchen. Achter de wat verwaarloosde feestzaal van het dorp ligt een ruime parking waar picknickbanken rust bieden bij het nuttigen van brood en toespijs. Een werkman doet er vergeefse pogingen om zijn oude vrachtwagen te starten. Een kwartier later geeft hij het op. Zonder ons te bezien gaat hij met zijn hond wandelen. Aan een kraantje vullen we onze drinkbussen bij en we stappen gedrieën verder. Marianne gaat met de auto al op verkenning naar Durban-Corbières.
Sainte Raphine, alias La Recaoufa
Na een poos vrij vlak te wandelen in de vallei, waar we weer lekkere druiven plukken ten bate van ons suikerpeil, begint het pad opnieuw te stijgen. En het blijft maar klimmen. Na elke knik in de weg hopen we op een vlak stuk, maar keer op keer blijft de Sentier verder omhoog kruipen, tot we zo’n vijfhonderd meter hoger hijgend aan een toren op de top van de heuvel komen. Boven op de toren lijkt een madonna te staan. Maar het is een beeld van de maagd van Sainte Raphine, de patrones van Sevilla, door de bewoners van Durban-Corbières ‘La Recaoufa’ genoemd. Kristel vlijt zich uitgeput neer om op adem te komen. Bart en ik genieten al van het magnifieke uitzicht over de valleien. Er wacht ons vanaf daar een steile daling van nog eens vijfhonderd meter, langs een rotsig pad onder de bomen en dichte struiken naar Durban-Corbières, eindelijk eens een deftig uit de kluiten gewassen dorp van zo’n 700 inwoners.
Daar komen we van het katharenpad meteen in de hoofdstraat terecht, de D611, een drukke doorgangsbaan in de Corbières, waar fietsers, voetgangers en personenwagens rekening moeten houden met tractoren, vrachtwagens en busjes gevuld met druivenplukkers. Wijnbouw is hier de belangrijkste economische bezigheid. Rond het dorp liggen 350 hectare wijngaarden. Al gauw zie ik wat verderop Marianne op een muurtje zitten. Een café lijkt er in het nochtans grote dorp niet open, maar in een Bar-Tabac heeft ze al wat gekoelde biertjes en frisdrank op de kop weten te tikken. De vermoeide stappers worden verwend!
Lekker eten en drinken Sous l’AbricotierBoven de D611 torent de burchtruïne van Durban-Corbières
Als we de versterkingen uit hebben, volgen we Marianne naar onze overnachtingsplaats, waar ze de auto al heeft achtergelaten. Het is nog een stukje klimmen tot aan ons verblijf in Sous l’Abricotier, een gezellige chambres d’hôtes. Durban heeft een wirwar van kleine, smalle straatjes met pittoreske huizen. Helemaal op de top van de heuvel ligt de kasteelruïne van Durban, nog een klein klimmetje verwijderd van Sous l’Abricotier. Het kasteel dateert van de elfde eeuw, maar heeft geen rol van betekenis gespeeld in de kruistocht tegen de katharen. Na een snelle douche installeren we ons onder de abrikozenboom in de tuin met een biertje. Onze vriendelijke gastheer serveert als avondmaal een heerlijke pasta, met wijn naar believen en lekkere lokale kazen als dessert. Eens in bed, val ik als een blok in slaap. We hebben onze langste dag van 28 kilometer goed overleefd.
Een minuutje of tien. Zo lang duurt het om van de ticket office van Chateau de Quéribus het pad naar de burchtruïne te beklimmen. Een ticket voor volwassenen kost tussen 7,5 en 9,5 euro. In het bezoekerscentrum vind je allerlei informatie, zelfs een uitstekende gratis bezoekersgids in het Nederlands.
Het kasteel behoorde in het begin van de elfde eeuw tot het Spaanse koninkrijk Aragon. Later viel het met de kastelen van Peyrepertuse, Puilaurens, Aguilar en Termes in de handen van de “Zonen van Carcassonne”. De burchten fungeerden als buitenposten van het Franse Carcassonne, die de stad hielpen beschermen tegen Spaanse aanvallers.
De Quéribus en het panorama
Vandaag spreekt vooral de rol van de Quéribus in de kruistocht tegen de katharen tot de verbeelding. Wie meer wil lezen over die gruwelijke oorlog vindt elders op deze website heel wat blogposts over de Sentier Cathare, het grote routepad dat naar de zogenaamde Albigenzer kruistocht verwijst.
Na de val van Montségur in 1244 zouden verschillende gevluchte katharen zich verscholen hebben in het dichtbij de Spaanse grens gelegen Chateau de Quéribus. In de jaren dertig van de dertiende eeuw had de kathaarse bisschop Benoît de Termes er al gewoond. Toen al was het ook een schuiloord voor kathaarse monniken.
Twee jaar voor de val van Montségur, in 1242, kreeg een kathaarse ridder, Chabert de Barbeira, de Quéribus in handen. De vesting was in die jaren een veel kleinere burcht op de heuveltop dan vandaag. Chabert zou de kathaarse vluchtelingen en de onteigende ridders van de Languedoc die uit Montségur waren ontsnapt, in zijn burcht onderdak hebben geboden. Omdat de Quéribus toen nog onder invloed stond van het graafschap Roussillon, liet de koning van Frankrijk de als oninneembaar geachte burcht nog enkele jaren ongemoeid.
Maar tien jaar na de val van Montségur besloot Lodewijk IX ook Quéribus te belegeren. In 1255 slaagde Olivier de Termes, die ooit de trouwe wapenbroeder van Chabert was maar zijn kazak gekeerd heeft, erin deze gevangen te nemen. Chabert werd in een cel van de gevangenis van Carcassonne gestopt. Hij wordt voor een keuze geplaatst: om zijn vrijheid te herwinnen moet hij het kasteel en al zijn bezittingen overdragen aan de Franse kroon. Zo geschiedt op 25 mei 1255. Maar de katharen in de Quéribus bleken spoorloos verdwenen te zijn.
Met de intrede van een Frans garnizoen van een twintigtal soldaten, kwamen er ook ingenieurs mee en braken jaren aan van verbouwingen en versterkingen. De Fransen maakten van de burcht van Quéribus een vesting tegen aanvallen uit Aragon. Pas in de tweede helft van de achttiende eeuw, op de vooravond van de Franse revolutie, werd het kasteel als defensief wapen tegen de Spanjaarden definitief opgegeven.
Wie vandaag langs het steile pad boven aan de muren van de burcht komt, stapt via een kleine deuropening de eerste verdedigingsgordel binnen die de Fransen hebben toegevoegd. De donjon strekt zich dan nog hoog boven je uit. Er werden door de Fransen drie opeenvolgende ommuringen bijgebouwd, die via slingerende trappen tot op het torendak leiden. De Franse koning had Quéribus zo goed laten verbouwen, dat een garnizoen van een tiental soldaten de burcht kon verdedigen.
In de donjon bevindt zich een knappe gotische boogconstructie die op één centrale pijler steunt, geschraagd door vier kruisgewelven. Toen de artillerie in de oorlogsvoering tot ontwikkeling kwam, moest die oude donjon nogmaals verstevigd worden. Het resultaat is een dikke toren met een platform erboven waarop de kanonnen stonden.
Het uitzicht van op die toren is fenomenaal. Je kijkt er uit op de vlakte van de Rousillon, vanaf de uitlopers van de Corbières tot Albères en de Pyreneeën en van de kust tot Fenouillèdes. Ons bezoek aan het kasteel duurde ongeveer een uur. Daarna hervatten we vanop de parking, waar we de auto achter lieten, de Sentier Cathare richting Padern. Hier beginnen de laatste tachtig kilometer van de Sentier die we die week zullen afleggen, tot in Port-la-Nouvelle aan de Middellandse Zee. Die dag hebben we nog ruim achttien kilometer voor de boeg tot onze volgende overnachtingsplaats in Tuchan. Er liggen vijfhonderd stijgmeters voor ons, zo’n 790 daalmeters en een zengende temperatuur van boven de dertig graden.
Ongeveer op de middag passeren we het dorpje Padern, dat in 2019 nog 137 inwoners telde. We vinden er geen winkeltje, terras of café. Het dorp heeft wel een kasteelruïne, maar het gemeentebestuur verbiedt de toegang wegens het risico op vallende stenen. Gelukkig kunnen we onze veldflessen aanvullen op een pleintje in het dorp.
Café in TuchanJoert op het domein van de gite Saint RocheHoe is deze auto ooit op de berg beland?
Wat verder zien we een voetgangersbrug over de Verdouble, een van de weinige riviertjes waar het water nog vrolijk kabbelt. De sentier loopt over het bruggetje en dat komt ons goed uit. Want als we op de brug gaan zitten, vinden onze blote voeten in het water aangename verkoeling. We eten er onze picknick van brood, kaas en worst en trekken de uitstekende rode wijn van de Corbières open, die we in het winkeltje in Cucugnan hebben gekocht. Een uurtje later is de fles op raadselachtige wijze leeg, waarop we dan maar besluiten verder te stappen naar Tuchan.
Het smalle pad van de Sentier loopt langs schilderachtige wijngaarden en bossen, eventjes door een kloof naar de D14 en dan langs bergflanken met indrukwekkende panorama’s verder naar onze bestemming. Op een van die bergflanken ligt een van het roesten egaal bruin geworden auto uit de jaren vijftig te vergaan. Voor ons blijft het een raadsel hoe dat voertuig zo hoog op die berg is beland, naast dat smalle pad.
Elk op ons eigen tempo dalen we verder af naar Tuchan. Dat is een al wat steviger uit de kluiten gewassen dorp met ongeveer 800 inwoners, een supermarktje en wat winkeltjes, een wijncoöperatieve en een café dat ook kamers verhuurt. Helaas is het op dat moment nog gesloten. Aan dat café is wel een pleintje waarop wat zitbanken staan. Bart en Kristel vatten er alvast post tot Marianne en ik aankomen. In de lokale Spar gaan we in afwachting van de opening van het café alvast wat blikjes bier en frisdrank kopen. Tegen het openingsuur komen meer dorpsbewoners naar het terras afgezakt. Onder hen ook een Vlaams echtpaar dat sinds hun pensioen de zomers in hun Frans buitenverblijf doorbrengt. Maar deze zomer was het in Tuchan echt te warm, klaagt de vrouw: drie weken lang meer dan veertig graden.
We besluiten niet te wachten tot het café opengaat, want we hebben de uitbater van de Gîte Saint Roche, onze overnachtingsplaats, beloofd rond 17 u aan te komen. Bart belt een taxi om de auto te gaan ophalen die nog op de parking van de Quéribus staat. Marianne biedt aan om hem te vergezellen. Als de taxi arriveert, vertrekken ze naar de parking van de Quéribus. Kristel en ik klimmen de laatste steile kilometers naar de Gîte Saint-Roche, waar we joerten hebben gehuurd. We dachten eerst dat we met z’n vieren in zo’n grote ronde tent ondergebracht zouden worden, maar de uitbater stelt ons twee joerten ter beschikking, elk met een eigen badkamer.
De burchtruïne van PadernVerpozen op de voetgangersbrug
De Gîte Saint Roche, twee kilometer buiten Tuchan op de hellingen van de Mont Tauch, is prachtig gelegen en ook ecologisch een pareltje: alle energie op het domein van de Gîte Saint Roche komt van de zonnepanelen achter de gebouwen van de gîte. En aan de voorkant ligt er een geweldig terras met een machtig uitzicht over de vallei met de wijngaarden rond Tuchan, de Pyreneeën en het kasteel van Aguilar, dat morgen op ons programma staat.
’s Avonds genieten we er van een geweldig diner onder de sterrenhemel. Alle gasten verzamelen zich voor een heerlijk driegangenmenu met aperitief, streekwijnen en zelfs pousse-cafés naar believen. Als dat maar geen katers oplevert, want de volgende dag staat onze koninginnenrit van ruim 28 kilometer op de agenda, de zwaarste tocht die ons nog langs de Sentier Cathare rest, naar Durban-Corbières.
Met z’n vieren vertrokken we op zondag 4 september om 5 u ’s morgens aan het station van Haacht met de auto van Bart naar Cucugnan, zo’n 1.200 kilometer verder. Cucugnan ligt op de Katharenroute die er door de wijngaarden van de Corbières loopt, in de Zuid-Franse regio Occitanië. Het was voor sommigen onder ons een kort nachtje geweest, want we waren nog wat blijven plakken op het feestje dat Ward de avond voordien gaf voor z’n zestigste verjaardag. Maar met vier chauffeurs kregen we de rit makkelijk achter de kiezen.
We zijn er bijna!
Rond 19 u reden we de smalle, steile straatjes op van het piepkleine dorpje met een honderdtal inwoners. Het lag al vredig te slapen aan de voet van chateau Quéribus, een van de laatste katharenburchten die we nog gaan bezoeken. Na wat voorzichtig gemanoeuvreer parkeren we op een petieterig pleintje voor onze bestemming: de Auberge de Cucugnan.
Achter een ruit van de inkomdeur hangt een briefje met een telefoonnummer op, dat je moet bellen als er niemand thuis is. Net als we dat willen doen, gaat er tien meter verder op een bovenverdieping een raam open. Een vrouw van middelbare leeftijd heeft voor ons een onaangename boodschap. De Auberge is sinds meer dan een maand definitief gesloten. De vrouw vertelt dat de oude zaakvoerder zwaar ziek is geworden en helaas zijn herberg niet meer kan runnen.
Jullie zijn niet de eersten die ondanks een reservatie bij Booking niet meer in de herberg terecht kunnen, voegt ze eraan toe. Maar gelukkig heeft ze al een oplossing achter de hand: ze stuurt ons het blokje om naar het winkeltje waar buiten wat stalletjes met postkaarten staan. Dat winkeltje hadden we al gespot, het is vermoedelijk het enige van heel Cucugnan. Aangezien de eigenaars er ook kamers verhuren, zullen we er volgens onze redster wel onderdak vinden.
Vlaamse wandelaars in Duilhac-sous-Peyrepertuse
Helaas pindakaas, alle kamers die de winkeluitbaters verhuren, zitten ook vol. Geen paniek, zegt de winkelier. Hij neemt het heft voor onze reddingsoperatie stevig in handen. Uit zijn bruingroen gevlekte camouflagebroek vist hij een smartphone. Hij begint driftig te bellen naar kamerverhuurders, hotels, chambres d’hôtes en b&b’s in de buurt. Intussen snuisteren wij in zijn winkel. Er worden vooral boeken verkocht over de katharen en het leven in de middeleeuwen. Er is ook een collectie strips met ridders en kinderboeken. Er is een speciale plek voor oude boeken en een andere voor pas gepubliceerde. Alles in het Frans. Het koppel verkoopt ook zwaarden, dolken, messen en speelgoedversies daarvan, streekproducten, snoep en wijnen afkomstig van de druiven in de uitgestrekte wijngaarden van de Corbières waar we door zijn gereden.
Terwijl de man het ene telefoongesprek na het andere zonder succes afbreekt, stelt Marianne me voor om een goede fles wijn te kopen. Zo kunnen we de winkelier-kamerverhuurder danken die voor ons lege bedden aan het toveren is. Ik kies er een van de duurdere kasteelwijnen uit en vraag aan de vrouw of ik een goede keuze heb gemaakt. Met een lach en een knipoog erbij gaat haar duim omhoog. Intussen heeft haar man nieuws: bij één hotel beloofde een receptioniste aan onze redder dat haar baas die een boodschapje is gaan doen, binnen een kwartiertje zal terugbellen.
We vrezen al dat we ergens in een stal terecht zullen komen, als de telefoon in de zak van de winkelier overgaat. Er is nog plaats in Duilhac-sous-Peyrepertuse, enkele kilometers verder. We kennen het hotel, want bij onze vorige tocht langs de katharenroute verbleven we er en bezochten we hoog boven het dorp de prachtige burchtruïne van Peyrepertuse. Van daar zagen we toen al in de verte dat kleine zwarte rechthoekje tegen de kim, op een bergtop van meer dan 700 meter, de massieve toren van de Quéribus.
De Quéribus vanuit de auto
Een half uur later al hadden we twee kamers versierd en gingen we dineren in het restaurant waar we bij onze vorige wandelvakantie al eens lekker gegeten hadden. De hond, de gastvrouw en de kwaliteit van het eten waren dezelfde gebleven, de dochter was nog knapper geworden. In het restaurant valt een kwartier na ons een viertal Vlamingen uit het Aalsterse binnen. Ze zijn uitgedost met bergschoenen en lopen ook de GR van de Katharen. Er valt natuurlijk heel wat te bespreken over hoe en wat zij en wij dat doen.
Het wordt nog een lange en zware avond, wellicht van opluchting dat we dan toch aan onze wandelvakantie kunnen beginnen. ’s Anderendaags zie ik de ook met wandelstokken gewapende Vlamingen terug aan de kruidenier van Duilhac, waar ze ook hun lunch komen kopen.
De Quéribus, vooraleer we hem beklimmen
Wat later stappen wij de auto in, weg van onder de schaduw van de Peyrepertuse naar de Quéribus. Eerst terug de vallei in, waar we snel weer uitrijden om de klim naar de katharenburcht aan te vatten. En die is erg steil. Op een klein stukje van die toegangsweg naar de parking aan de burcht moet Bart terugschakelen naar eerste versnelling. Intussen maken Marianne en Kristel foto’s van het silhouet van de burcht, scherp afstekend boven de golvende horizon van bergtoppen waar wolken over jagen. Straks beklimmen we het pad naar de burcht.
Al om 6:30 u gaat de wekker. Marianne en ik reppen ons naar de bushalte, waar we zoals gewoonlijk te vroeg arriveren. Door mijn toedoen, een soms vervelend atavisme, die schrik om te laat te komen. Voor ons zien we nog een koppel zich naar de bussenparking haasten. Nog flukser dan wij vliegen ze de lange trap op. Ze zien er ook wat jonger uit. Terwijl we even later samen op de bus staan te wachten, zie ik dat de man een T-shirt draagt van een marathon in Engeland. Het toeval wil dat ik ook een sport-T-shirt draag met een geschiedenis, van een Race Against Nature enkele jaren geleden.
Nieuwsgierig als ik ben, vraag ik de man of hij effectief die marathon gelopen heeft. Ja, zegt hij. En ja, zoals ik al dacht, nemen ze ook de bus naar de Imbroskloof. De Imbroskloof, de Aradenakloof en de Samariakloof zijn drie kloven die in elkaars buurt in de Witte Bergen liggen. De Imbroskloof is met z’n zeven kilometer de kleinste. Ze loopt van het dorpje Imbros op de Askifou-hoogvlakte naar Komitades, aan de Libische Zee.
We rijden mee met een goed gevulde bus richting Chania. We vragen de chauffeur om ons te waarschuwen als hij aan Imbros stopt. Na een half uurtje klinkt luid door de bus: “Imbros!”. Wij, het Engels koppel en een jonge vrouw stappen af. Marianne troont me mee naar de taverne, enkele honderden meters van de ingang van de kloof. We hebben immers nog niet ontbeten. Dat was blijkbaar ook het plan van het Engels koppel. Waarom dus niet samen ontbijten?
We zetten ons aan dezelfde tafel in de lege ontbijtzaal en keuvelen met Phil en Tracy over wat we tijdens onze vakantie in Kreta zoal hebben gedaan. Even later komt tot onze aangename verrassing de jonge vrouw die samen met ons van de bus stapte, nu met een schortje om, onze bestelling opnemen.
Uit het gesprek met de Engelsen blijkt dat we in Kreta veel gelijkaardige dingen hebben gedaan: kloven afdalen, bergen beklimmen, af en toe eens luieren en zwemmen, lekker eten en drinken. “Wat we ook heel bijzonder vonden”, gaat Tracy verder, “was ons bezoek aan Gavdos.” Marianne kijkt me met grote ogen aan. We vertellen hoe wij ons gepland bezoek aan Gavdos door de neus geboord zagen. “Oh, wat spijtig”, zegt Phil. “Wij hadden Gavdos niet op voorhand geboekt, maar we hebben op goed geluk geprobeerd er nog een kamer te vinden. En toen zei de eigenaar dat we nog welkom waren omdat hij vruchteloos de gasten van een eerdere boeking had proberen bereiken.” We vielen net niet van onze stoel. De kans is dus groot dat Phil en Tracy een van onze kamers hebben gekregen. Ze vonden het er zo leuk dat ze nog een nacht hebben bijgeboekt. Nu ja, we gunnen het hen.
Rond half negen vertrekken wij naar de kloof. Phil en Tracy zullen ons wel inhalen, met hun hoger wandeltempo. De ticketbalie in de chalet aan de ingang van de kloof is nog niet bemand. Dus lopen we gewoon verder de kloof in. De Imbroskloof zou na de Samariakloof de meest bezochte kloof van Kreta zijn. Deze kloof heeft dan ook veel troeven. Ten eerste is ze in tegenstelling tot de Samariakloof heel het jaar toegankelijk. Er stroomt immers geen rivier meer door.
In die kleine kloof valt er heel wat te bezien aan fauna en flora. De zo’n 30 miljoen jaren oude kloof ontstond toen Kreta nog een tropisch klimaat kende met hevige regenbuien. Daardoor werd een zeer erosieve rivier met diepe insnijdingen gevormd, een proces dat werd versterkt door tektonische verschuivingen. Wie nieuwsgierig is naar het natuurschoon dat in de kloof te beleven valt, komt zeker aan zijn trekken.
Een derde troef van de kloof is haar geringe lengte, zo’n zeven kilometer. Die maakt de wandeling voor minder geoefende bezoekers makkelijker. Ook het hoogteverschil van slechts bijna 600 meter maakt de Imbroskloof voor een breder publiek goed te pruimen.
Maar de volgens mij grootste troef van deze kloof is de rol die ze heeft gespeeld in de Tweede Wereldoorlog, bij de Slag om Kreta. In mei 1941 heeft de Duitse Wehrmacht onder de codenaam Operatie Mercurius, zo’n achtduizend parachutisten op het eiland gedropt. Het was op dat moment de grootste luchtlandingsoperatie uit de geschiedenis. Hoewel er veel meer geallieerde troepen op het eiland gestationeerd waren, slaagden de Duitsers erin een vliegveld te veroveren. Ze vlogen er met Junkers 52-transportvliegtuigen nog zo’n 14.000 bergjagers over.
Een geallieerde tegenaanval op het vliegveld van Maleme mislukte, waardoor de geallieerde troepen zich gedwongen zagen terug te trekken naar het oosten van het eiland. Nadat de Duitsers erin waren geslaagd uit hun bruggenhoofd te breken, besloot het geallieerd opperbevel in Londen tot een terugtocht vanuit Chora Sfakion. Tussen 28 en 31 mei 1941 werden zo’n tienduizend geallieerde soldaten via de Imbroskloof geëvacueerd. Wat een vreselijk gevoel moet het die soldaten gegeven hebben om zich in een eindeloze sliert door die hoge en smalle wanden van de kloof te haasten om hun leven te redden. Vanuit Chora Sfakion geraakten uiteindelijk zo’n zestienduizend militairen op een boot naar Egypte.
Voor Marianne en mij is de tocht door de kloof makkelijk als een wandeling in een park. Het pad is goed begaanbaar. Zonder geklauter over rotsen, zoals in de Aradenakloof, schiet het ook goed op. Toch halen Phil en Tracy ons sneller dan we verwachten in. Even later lopen we over een overhangende rots door. Daarna komen de loodrecht oprijzende wanden dichter bij elkaar, tot we door de beroemde flessenhals wandelen waar de wanden op iets meer dan anderhalve meter van elkaar loodrecht oprijzen. Dat is nog dichter bij elkaar dan de IJzeren Poorten van de Samariakloof.
Ongeveer halverwege stuiten we op een half in de rotswand gebouwde schuilhut, waar de vreemdste voorwerpen uitgestald zijn. Heel wat wandelaars hebben er pasfoto’s nagelaten of andere herinneringen. In deze hut zou er een of andere kluizenaar wonen, maar op het moment dat wij er passeren, is er niemand te bekennen. Er zouden ook enkele geweerlopen hangen die na de vlucht in de kloof waren achtergebleven, maar ik zie ze niet.
We wandelen verder richting zee en na een half uurtje zien we honderd meter verder een vrouw op een klapstoel aan een plooitafeltje zitten. Als we haar met een vriendelijke groet willen passeren, vraagt ze onze tickets. We leggen uit dat het ticket office aan de ingang nog onbemand was toen we aan de afdaling begonnen. Ze vraagt toch 2,5 euro per persoon, de prijs van de tickets. Die betalen we graag.
Rond half twaalf lopen we de kloof uit. We hebben haast niemand gekruist of gepasseerd, op Phil en Tracy na. Als dit de meest bezochte kloof van Kreta is, hebben we er misschien wel de rustigste dag van het jaar voor uitgekozen. Op het einde van de kloof komen we aan een taverne waar een jong meisje ons vrolijk goeiedag zegt. We feliciteren haar met haar vlekkeloze Engels. Hoe oud ben jij, vraag ik. Raad eens, antwoordt ze zonder blikken of blozen. Ik zeg 11. En hoe oud denk jij dat ik ben, vraagt ze aan Marianne. Twaalf, antwoordt Marianne. Zie je wel, zegt het meisje tegen mij, de vrouwen weten het altijd best.
Deze bijdehandse Christina leerde haar Engels op school en van een juf die haar bijles geeft. En ik leer ook veel Engels van de toeristen, zegt ze. Haar vader en twee andere mannen zijn inmiddels cement aan het mengen voor de renovatiewerken aan de taverne. Wat een pientere dochter heb jij, complimenteer ik de vader. Zeg dat wel, antwoordt de man. Maar soms is ze me wel teveel betweter, zucht hij.
We zetten ons neer aan een tafeltje onder een boom en bestellen een drankje. Christina is de perfecte ober. Ze vraagt me of ze een bloem rond mijn hals mag hangen. Eerst heeft ze ook Marianne al bloemen in het haar gestoken. Ik voel me vereerd: versierd door zo’n jong meisje. Dan vraagt ze of ze een cijfertruukje mag uithalen. Doe dat maar met Marianne, antwoord ik, zij is van ons twee de slimste en al zeker in wiskunde. Ook Marianne staat versteld als Christina na enkele bewerkingen het getal raadt dat Marianne had opgeschreven. Dat truukje wil Marianne ook wel leren, om het ook haar slimme kleindochter te kunnen bijbrengen. Enkele weken later zal die er haar bompa versteld mee doen staan.
Christina kent een truukjeMarianne met bloemen in het haar
Het wordt tijd om terug te keren naar Chora Sfakion. Vijf minuten verder passeren we in het dorpje Komitades verschillende tavernes en kiosken. Obers bieden ons taxi’s naar Chora aan, of proberen ons binnen te lokken voor een lunch of een drankje. Maar Marianne herinnert zich nog een gemarkeerd wandelpad dat naar Chora Sfakion leidt, dus slaan we alle voorstellen af en een nieuw bergpad in, steil omhoog. De markering van het pad laat echter zwaar te wensen over. Bovendien staat de zon nu hoog aan de hemel. We zweten ons te pletter. Het blijft zoeken naar markeringstekens.
Ten einde raad steken we een bergrug over en dalen naar een gehuchtje met enkele huizen. Maar we stuiten op een manshoge stevig beveiligde omheining die zo ver loopt als we kunnen kijken. Erachter springt een grote hond wild blaffend tegen het hek op. We zien ons verplicht terug te keren op onze schreden. Langs een ander paadje geraken we weer terug over de bergrug en dalen vervolgens een dal in waar we opnieuw markeringen vinden. Tot die ophouden en we op een zandweg komen. Maar helaas loopt die opnieuw dood op de afsluiting van een steengroeve. Marianne is uitgeput. Ons water is op. De zon staat in het zenith.
Ik wring me dan maar door het hek. Als we het terrein van de steengroeve oplopen, herkennen we enkele honderden meter verder de asfaltweg waarover de bus ons ’s ochtends naar Imbros heeft gebracht. We sluipen zo stil mogelijk langs de barakken, loodsen en kranen en machines van de steengroeve. Honderd meter naast ons staan op een parking enkele auto’s en bestelwagens. Er komen mensen een gebouw uit, maar ze zien ons niet of doen alsof. Achter een kerkje dat vreemd genoeg op dit terrein staat, lopen we eindelijk door een open poort de asfaltweg op.
De laatste twee kilometers wandelen we onder een beukende middagzon langs de drukke weg naar Chora Sfakion. Marianne slaakt een zucht als ze zich kan neerploffen in de taverne van Georgis aan de haven. Een biertje, een heerlijke Griekse salade en een lekkere pita brengen ons weer tot leven.
Na onze stevige lunch gaan we op zoek naar Erwin en Christel. We passeren op de promenade de lookalike van Stromae, de ober met het hoverboard en de quick service. Hoi, spreek ik hem aan, ken jij soms Stromae? Meteen komen er nog wat andere obers rond ons staan. Neen, zegt de nep-Stromae. De andere obers googelen en dan gaat Stromae ineens een licht op: alors on dance, zegt hij. En hij somt nog enkele liedjes op van de superster. Waw, spreek jij ook Frans, vraag ik hem. Ah oui, antwoordt hij met de flair van Stromae, c’est la langue de l’amour. Je parle souvent le Français avec les filles. Je suis un pecheur d’amour, tu sais. We schieten in de lach.
Despina, toen nummer 1 op TripAdvisor!
Marianne en ik besluiten nog even te gaan siësten vooraleer we met Erwin en Christel gaan aperitieven en dineren. We eten weer in een van de door TripAdvisor aanbevolen resto’s. Ik weet niet meer wat de anderen aten, maar mijn risotto met ouzo en garnalen was alleszins heerlijk. Daarna gaan we nog naar Despina, de lokale nummer 1 van TripAdvisor, een dessert eten. De uitbaatster en haar helpende zoon wisten niet eens dat hun zaak de lijst van Trip Advisor aanvoert. We proppen nog vier grote stukken lekkere taart in onze maag. Morgenochtend komen we hier terug ontbijten, beloven we, vooraleer we met de bus naar Chania terugkeren, en van daar het vliegtuig op naar huis.
We staan weer vroeg op. Om half acht drinken we een laatste koffie in taverne Akrogialis, waarna we afscheid nemen van de hoteleigenaar Pavlos, zijn broer Costas en Whynot. We beloven plechtig over enkele jaren terug te keren. Pavlos ontfermt zich over onze rugzakken. Hij brengt ze met zijn motorboot naar de ferry in Loutro. Daar heeft hij geregeld dat de uitbater van een taverne aan de haven van Chora Sfakion onze rugzakken van de veerboot zal halen. We kunnen ze dan daar ophalen.
We vertrekken langs de E4, via het korte pad naar Loutro en van daar verder naar Chora Sfakion. Marianne ziet af na de zware dag op en af naar Aradena. Ze stapt nog mee tot Loutro en neemt daar de veerboot naar Chora Sfakion.
Loutro van op de E4 richting Chora Sfakion
Voorbij Loutro volgen we de E4 naar onze bestemming. Om 9:30 u zijn we al aan Sweet Water Bay. Daar gaan we ontbijten. We zijn de eerste gasten in de taverne die wat hoger gelegen is dan de zee. We genieten van ons ontbijt met vers fruitsap en omelet bij een prachtig uitzicht over het strand en de zee. Er zijn op dit vroege uur al mensen aan het zonnen en zwemmen.
Ook dit strand heeft recent een metamorfose ondergaan. Sweet Water Bay staat tegenwoordig vol strandstoelen en parasols. Het strand dankt zijn naam aan de zoetwaterbronnen die hier en daar opborrelen. Aan het einde van de stoet ligstoelen kampeert een handvol nudisten in kleine tentjes. Een oudere hippie en zijn vrouw zijn aan een zoetwaterbron de afwas aan het doen. Erwin en ik doen ook onze kleren uit en genieten van een kort maar krachtig zwempartijtje. Christel vindt het water zo vroeg in de ochtend nog wat te koud.
Het prachtig gelegen Sweet Water Bay met de taverne in zee, de ligstoelen op het strand en de wildkamperende nudisten op het eind van het strand
We stappen verder naar Chora Sfakion, genietend van de prachtige zichten op de kust. De E4 is hier vrij gemakkelijk te bewandelen. Onderweg zien we de veerboot passeren waarop Marianne zou moeten zitten. We zwaaien vanop een uitkijkpunt met een sjaal van Christel naar de boot die zo’n kilometer verder door de golven ploegt. We zien niemand terugzwaaien.
De laatste twee kilometer wandelen we langs een drukke asfaltweg tot in Chora Sfakion. Motorrijders scheuren er hard door de haarspeldbochten. Erwin is al eens in Chora Sfakion geweest en hij weet een trapje waarlangs we verlost geraken van de verkeersdrukte. We dalen de laatste meters tot aan de strandboulevard af. We bellen Marianne op om te vragen of ze al aangekomen is. De boot is aan het ontschepen, zegt ze, en we spreken af aan de trappen van het busstation vlakbij de haven.
Terugblik op Sweet Water Bay
Chora Sfakion is het belangrijkste dorp uit de regio Sfakia. Het is ook de enige plaats in heel Griekenland die nooit bezet is geweest door een externe vijand. Heel de streek heeft een sterke reputatie van verzet. Tegen overheersers als de Venetianen, de Turken en de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op 31 mei 1941 heeft de lokale bevolking vele geallieerde troepen uit Nieuw-Zeeland en Australië helpen evacueren vanuit de haven van Chora Sfakion. Het dorp is vervolgens gebombardeerd door de Duitsers.
Marianne zit al te wachten op de trappen naar het busstation. Onze bagage ligt nog niet in de taverne maar dat vinden we niet erg. We gaan eerst een Mythos drinken aan de strandboulevard. Het is er aangenaam zitten, dus blijven we er ook lunchen. Het is zondag en dan is het druk in Chora Sfakion. Overal zijn families met kleine kinderen samengekomen. Ze praten en lachen honderduit op de terrassen en showen hun baby’s in de koets en peuters in de buggy.
Vlakbij onze tafel rijden enkele grotere kinderen de smalle promenade af en aan met een hoverboard. Die hebben ze geleend van hun slungelachtige jonge nonkel, die ober is op ons terras. Hij bedient de klanten per hoverboard. I deliver a quicker service, zegt hij lachend. De jonge kerel trekt hard op Stromae.
In de late namiddag meert de ferry Daskalogiannis aan in de haven. De boot komt van Loutro en Agia Roumeli. De ontscheping duurt lang. Eerst rijden de voertuigen van de boot. Daarna volgt een massa toeristen. Het zijn hoofdzakelijk wandelaars die de Samariakloof overleefd hebben, zoals sommigen het de wereld laten weten van op een fonkelnieuwe T-shirt. Dat hebben ze gekocht in de souvenirshops van Agia Roumeli.
Even uitblazen op een terras langs de promenade van Chora Sfakion
Enkele minuten lang hou ik van op het terras die stoet in de gaten. Dan begin ik te tellen. Er komen nog 418 mensen van de Daskolgiannis gestapt. Ze nemen wat verder de trappen naar de bussenparking. Vanuit Rethymon, Chania of Heraklion, de grote toeristische centra aan de noordkust van Kreta, kan je excursies boeken naar de Samariakloof, voor circa honderd euro per volwassene.
Als de drukte aan de kade voorbij is, halen we onze rugzakken op en trekken we naar de kamers die we gehuurd hebben. ’s Avonds eten we in een van de door Trip Advisor best geklasseerde resto’s van het kustdorp alle vier een mixed grill. Deze keer krijgen we hem helemaal op. Al kost dit Erwin en mij toch enige moeite.
Vroeg in de ochtend stappen we de E4 in westelijke richting op, naar het strand van Marmara. Hoewel ze nog helemaal niet hoog geklommen is, geeft de zon al zoveel warmte dat de schapen en geiten van Pavlos samenhokken in de schaduw van de steile kliffen aan de kust. Het pad is daar op enkele plekken echt wel gevaarlijk, met steile stukken waar we ook onze handen nodig hebben om erover te klauteren. Niet voor mensen met hoogtevrees, want naast ons op de kliffen gaapt een afgrond, zonder reling of ketting.
De Aradenakloof staat op het programma. Reisgidsen noemen het één van de topwandelingen van West-Kreta. We passeren snel en makkelijk Marmara, eertijds een verlaten baai voor zonnekloppers en zwemmers, tegenwoordig een min of meer aangelegd geëgaliseerd stenenstrand waarop ligbedden en parasols verhuurd worden. Na Marmara begint de klim naar Aradena.
Gevaarlijk padje langs de kliffen naar Marmara!De kloof is meteen overweldigendGelukkig af en toe vals plat omhoog
De Aradenakloof is kleiner dan de Samaria-kloof. Maar ze is erg indrukwekkend door de hoge steile wanden. En vooral: je komt er nauwelijks een kat tegen. Al snel lopen we tussen wanden van meer dan 200 meter hoge rosse rotsen. De kalderimi, het ezelspad loopt tussen prachtige rozerode oleanders die in het voorjaar welig bloeien.
De kloof wisselt vals plat en traag stijgende stukken door een breed ravijn af met steil opgehoopte rotspartijen tussen hoge wanden. Daar moet je dan klauterend op handen en voeten je weg zoeken. Af en toe zien we de geschilderde merktekens van het pad over het hoofd en moeten we op onze stappen terugkeren. Na een half uurtje wandelen passeren we een aftakking in het pad naar rechts naar Livaniana en wat later voert een aftakking naar links je op het bergpad dat je tot Agios Ioannis leidt.
Af en toe zien we naast het pad oude geitenkadavers liggen. Na een bocht stuiten we op het lijk van een jonge bunzing. Het is niet duidelijk of hij van een hoogte is gestort of op een andere manier om het leven is gekomen. De gieren of roofvogels die geregeld de kloof screenen op verse kadavers zullen het onfortuinlijke jong wel opruimen.
Spectaculair zijn de twee ijzeren trappen en het klimkoord om een haast loodrechte wand in de kloof te overwinnen. Het klimkoord vergt enige durf. Je moet je lichaam achterover laten hangen aan het koord en je zo stap voor stap en hand voor hand omhoog hijsen. Wandelaars die verkiezen de ladders en touwen te vermijden, kunnen links omhoog een bergpad op met hier en daar een reling.
Iedereen……op de…ladders!
Na enkele uren wandelen zien we in de verte de ijzeren brug die beide kanten van de kloof verbindt. De brug heeft houten planken. Er kan maar één auto tegelijk over. Als er eentje over rijdt, hoor je het gerammel tot in de kloof, die onder de brug een kleine 150 meter diep is. Vanaf de brug wordt er af en toe gebungeejumpt.
De brug is een cadeautje van de rijke familie Vardinogiannis. Ze verbindt sinds 1986 het bergdorpje Agios Ioannis, waarachter alleen nog bergpaden liggen, met de dorpjes Livaniana en Agios Dimitrios. Van daar kan je met de auto doorrijden naar de baai van Lykos of naar het grote kustdorp Chora Sfakion.
Wandelen tussen de oleandersDe brug in tegenlichtGeen bungeejumpers vandaag
Als we een kleine halve kilometer onder de brug zijn doorgewandeld, komen we aan een hoop stenen waarin een stok is geplant met een geitenschedel op. Zowel langs links als langs rechts kan je hier de kloof uit langs een steil maar makkelijk begaanbaar pad. Wij nemen het linkse dat ons naar het spookdorp Aradena brengt. Dit pad was tot 1986 de enige manier om de kloof over te steken.
Aradena heeft een lange en bewogen geschiedenis. Als het antieke Aradin werd deze plek al in de tweede eeuw voor Christus bewoond. In de eerste eeuwen na Christus was er een bisdom gevestigd. Tussen de ruïnes van het dorp staat nog een kleine 14de eeuwse Byzantijnse kerk gewijd aan de aartsengel Michaël, met mooie muurschilderingen en iconen. Rondom Aradena liggen nog restanten van de oude stad Aradin.
De vrome voorgeschiedenis van Aradin heeft niet kunnen verhoeden dat halverwege vorige eeuw een regelrecht drama plaatsvond in het dorp, waardoor alle bewoners stierven of het verlieten. Volgens wat ik op internet kon terugvinden, begon het tragische verhaal met een ruzie tussen twee jongens om een geitenbel. De ruzie escaleerde in een mum tot een vendetta waarbij bijna alle inwoners de dood vonden. De paar mensen die het bloedbad overleefden verhuisden naar het nabijgelegen Anopolis.
Het doet vreemd aan tussen de bouwvallen van nochtans fraaie, oude woningen te wandelen, met boogpoorten en terrassen. Hier en daar zijn er weer tekens van bewoning en herstellingen. We lopen het lege dorp terug uit door een rasterhekken en wandelen naar de kleine taverne aan het open terrein voor de ijzeren brug over de kloof. Het terras onder de schaduw van wat bomen is onmogelijk te weerstaan.
Marianne zegt de geitenschedel op de bodem van de kloof goeiedag
We zijn op die eerste zaterdag van juni niet de enige gasten. Drie Kretenzers houden er een drinkgelag. Ze worden bediend door een jonge vrouw die tussendoor probeert haar kleuterdochter te laten eten. Op de tafel van de drie mannen, uitgedost in soldatenhemden en katoenen broeken met beenzakken, staan 21 lege blikjes bier. De vrienden bestellen nog een rondje. Wij bestellen Griekse salade en ook wat drankjes, want het is heet op de middag.
Het duurt even vooraleer de salade klaar is, maar hij is heerlijk. Tien minuten nadat één van de drie mannen een telefoontje heeft gekregen, rijdt een reusachtige pick up de brug over. De chauffeur parkeert de auto aan de overkant van de straat naar Agios Ioannis. De man is stevig gebouwd en rond de twee meter lang. Als de kolos de straat oversteekt, lijkt de tijd stil te staan, zo traag stapt hij. Het tafereel doet me denken aan de beginsequenties van Once upon a time in the west, maar dan zonder de muziek van Ennio Morricone. Zelfs zijn drie drinkebroers lijken hun adem in te houden. Uiteindelijk schuift hij mee aan tafel. Een volgend rondje volgt. De reus heeft nu het hoge woord.
Niet veel later, onze salade is bijna op, horen we weer de houten balken op de ijzeren brug rammelen. Groot en dik komt er nu een zwarte Ford-jeep met Duitse nummerplaat overgereden. Hij draait op de open ruimte voor de taverne en parkeert zich dan naast de pick up. Een dikke man en een vrouw die zich als een dienstmeid gedraagt, stappen uit. Ze wisselen enkele woorden en dan kruipt de man terug in zijn auto. De vrouw wandelt naar het begin van de brug terwijl de man de jeep terug start en naar de brug rijdt. In tegenstelling tot wat we denken dat er zal gebeuren, stapt de vrouw niet in. De man geeft haar nog wat aanwijzingen en begint dan traag over de brug te rijden. De vrouw filmt de jeep met haar iPhone. Als het voertuig de brug over is, keert de man en rijdt hij terug over de rammelende brug, alweer gefilmd door de vrouw. Dan stapt de vrouw in en rijden ze weg, nog eens over de brug, een nieuw avontuur met hun zwarte Ford-jeep tegemoet.
Die ladders, alleen voor stoutmoedigenUitrusten in het venstergat van een ruïneOnder de indruk
Onze Griekse salade is op. We rekenen af. Snel tel ik intussen de lege blikjes aan de tafel met vier mannen. Er zijn er twaalf bij gekomen. Wij keren terug naar het verlaten dorp. Aan een ruïne vlakbij het ezelspad naar de kloof trekken we de laatste foto’s vooraleer we afdalen. De terugtocht naar zee gaat veel sneller dan de klim tot Aradena.
Hoe verder we afdalen, hoe meer mensen nog aan de tocht in omgekeerde richting lijken te beginnen. Eigenlijk nemen ze vooral een kijkje in dat natuurwonder, om dan weer op hun stappen terug te keren. We kruisen een Vlaamse vrouw uit Rotselaar die het zonnekloppen op het ligbed naast haar man aan het strand van Marmara even moe was. Ze wist niet dat achter het strand in die magistrale kloof zoveel avonturen en een prachtige natuur wachten.
Vooraleer we de E4 naar Pavlos weer afdalen, drinken we op het hoog gelegen terras van de taverne van Marmara nog een biertje. We hebben een fraai uitzicht op de schaars en nog schaarser geklede zonnekloppers op het strand en op de zeilers en de zwemmers in zee, die niet weten wat ze vandaag hebben gemist maar daar ook niet om malen.
De ochtend na onze eerste nacht in hotel Akrogialis ontbijten we laat. De avond tevoren waren we wat te diep doorgezakt. Marianne heeft veel wakker gelegen, door mijn gesnurk maar ook omdat ze nog pijn heeft in haar gewrichten en voet.
Na het ontbijt gaan Erwin, Christel en ik even op en af naar Loutro. Marianne is al vaak in Loutro geweest en ze verkiest in het hotel te blijven en wat te lezen en luieren. Loutro is het volgende kustdorpje ten oosten van het schiereiland in de Libische Zee waar Lykos tegenaan ligt en wat verder ook Finikas, nog een andere diepe baai met enkele rustige hotels en restaurants en een mooie aanlegsteiger, zij het niet voor veerboten.
Dit kleine plaatsje heeft een lange geschiedenis. Het was de haven van het grote bergdorp Anopolis. Het is nog stil in de hotels in Finikas, als we er passeren. Er zijn vanuit Lykos twee wegen die naar Loutro leiden. Een korte wandeling over de heuvel gevolgd door een steile afdaling, of een meer gezapige wandeling via Finikas en het schiereiland. De korte tocht duurt volgens Marianne zo’n twintig minuten.
Voor de heentocht naar Loutro lopen we langs de kaap. Daar passeren we nog twee kapelletjes en de ruïnes van het Turkse kasteel, Turki Kastro. Deze Koule keek neer op het huidige Loutro en de omgeving. Het rechthoekig gebouw met twee verhoogde torenposten dateert van 1868. Enkele muren zijn bewaard gebleven. Buiten lag een grote cisterne om het garnizoen in het fort van water te voorzien.
Langs Café Kastela, een taverne met een enig zicht op de baai, dalen we af naar het kustdorpje. Eigenlijk bestaat het uit niet meer dan een promenade. Er rijden geen auto’s. Het dorp is alleen via wandelpaden en de veerboot bereikbaar.
Net als we beneden aan de promenade zijn, meert een ferry aan. Meteen is het een drukte van jewelste aan de kade. Uit de veerboot komen wagens en kleine vrachtwagens, passagiers, maar ook ijsjes, geld, kasten, groenten, bouwmaterialen, allerhande dozen, valiezen, rugzakken, geneesmiddelen en zelfs boxspringmatrassen. Op de kade staat een dozijn mensen te wachten met karren en kruiwagens. De auto’s en kleine vrachtwagens kunnen er hun lading lossen en eventueel nieuwe lading terug meenemen. Het eerste voertuig dat de veerboot verlaat, is een kleine vuilniswagen. Die komt het vuilnis van Loutro ophalen.
De baai van LoutroEr komt een veerboot aanHet eerste voertuig uit de ferry is een vuilniswagen
Het haventje ligt mooi in een half maantje, waardoor het ook bij slechte weersomstandigheden een veilige plek is. Wie in Loutro de nacht doorbrengt, kan volgens diverse getuigen op verblijfswebsites de volle maan uit de zee zien oprijzen. Grote hotels vind je niet in Loutro, maar op Google Maps vond ik toch een zevental kleinere hotelletjes. Bovendien biedt ongeveer elk huis in Loutro wel kamers aan en er worden ook heel wat appartementen verhuurd. Het dorp leeft van het toerisme en de horeca. Alle terrassen zijn op zee gericht. Je vindt er veel winkeltjes en souvenirshops, er staat een mooi maar klein kerkje gewijd aan de maagd Maria en er is een bankautomaat.
We slenteren langs de promenade tot op het einde, waar we in een strandwinkeltje zwembrilletjes kopen. In de baai van Lykos is het zalig snorkelen tussen de rotsen in de zee. Op het einde van de promenade kan je nog via de E4 verder wandelen naar Chora Sfakion, maar die tocht staat pas over enkele dagen gepland. Dus keren we maar op ons gemak terug naar waar het korte pad naar Lykos begint.
Als we het terras van Loutro Café passeren, is het nog zo goed als leeg. We twijfelen niet en nemen plaats aan een tafeltje met uitmuntend zeezicht. Dicht aan de bar zitten een paar obers te praten. Toch duurt het nog vijf minuten vooraleer er eentje onze bestelling komt opnemen.
Intussen geven we onze ogen de kost: in een naburig hotel wordt de ene boxspring na de andere binnengebracht. De grootste onderdelen werden van de veerboot in een kleine motorboot verscheept en worden dan aan de kade vlakbij het hotel uitgeladen. Er is wel een tiental mannen in de weer om alle kamers van het hotelletje met zo’n hip bed uit te rusten.
De promenade van LoutroAlles is rustig op het terras van het Loutro Café
Als de ober van dienst de drankjes brengt, geef ik hem een briefje van tien euro. Hij loopt ermee weg vooraleer ik kan zeggen dat hij het wisselgeld mag houden. Maar in plaats van die halve euro terug te brengen, schuift hij weer bij zijn collega’s aan tafel. Ze hebben misschien wel belangrijke zaken te bespreken, zoals de stoet van de boxsprings, veronderstellen we. Ook bij Pavlos waren er nieuwe bedden in het hotel, waarover iedereen praatte. Welkom in het moderne Kreta.
Als onze drankjes op zijn, klimmen we het steile pad achter de promenade omhoog tot we weer aan het plateau zijn. Na het middageten bij Pavlos testen we onze zwembrilletjes uit. We snorkelen naar hartenlust tussen de rotsen en riffen onder water.
Marianne heeft kano’s geboekt om in de late namiddag te gaan varen. We peddelen van het hotel tot aan de baai van Marmara, met een prachtig strand. In Marmara Beach mondt de Aradenakloof uit. Op het strand ligt het vol zonnekloppers en badgasten die met bootjes uit Loutro of Agia Roumeli zijn komen aanvaren. In Loutro hebben we een bedrijfje gezien dat zich toelegt op de verhuur van motorboten in verschillende formaten.
Boven het strand van Marmara is een taverne met een groot terras. Aan het uiteinde van de baai zijn nog grotten waarin je kan gaan zwemmen of spelevaren. Morgen zullen we terug in Marmara zijn, maar dan niet per kano maar te voet via de E4. En wij komen niet naar Marmara om te zwemmen of zonnen, maar om naar Aradena te stappen en terug. Door die kloof natuurlijk.
Als er één pleisterplaats in Kreta is waaraan Marianne haar hart verloren heeft, dan is het hotel Akrogiali, in de baai van Lykos nabij Loutro, bij Pavlos. Ze heeft daar weliswaar ook een onaangenaam voorval te vermelden. Ze viel er in het duister van een trap waarbij ze haar enkel ontwrichtte. Daardoor kon ze de rest van die vakantie niet meer mee wandelen. Vandaag gaat ze voor de vierde keer naar Pavlos. Voor Christel is het de derde keer, voor Erwin de tweede en voor mij de primeur. Ik ben zeer benieuwd.
Om van Agios Ioannis in de baai van Lykos te geraken, moeten we eerst vijf kilometer zweten langs een asfaltbaan, tot voorbij de brug over de Aradenakloof. Daar slaan we dan een pad in dat ons na een lange afdaling langs het bergdorp Livaniana tot op onze bestemming brengt.
Waar gaan jullie naartoe vandaag, vraagt de patron van het Alonia Guesthouse, die we voor het eerst zien als hij van ons afscheid komt nemen. Oh, zegt hij als hij de bestemming vernomen heeft, dan voer ik jullie wel tot aan de Aradenakloof. Dat moet hij ons geen twee keer zeggen. We hebben wat langer geslapen en de zon schijnt om negen uur ’s morgens al flink warm. Als we die asfaltkilometers kunnen vermijden, doen we dat graag.
Onderweg naar Pavlos……tussen de Witte Bergen en de baai van Lykos
Vooraleer de patron ons afzet, zien we links van ons net vóór de brug een taverne waarachter het zo goed als verlaten dorp Aradena schuilgaat. Onze chauffeur heeft ons dan al het verhaal verteld van de twee dorpen. Agios Ioannis, het dorpje waar de weg eindigt en de bergpaden beginnen, heeft enkele kerkjes en kapelletjes maar telt nog slechts tien permanente inwoners.
Als ze de mis willen bijwonen moeten zij nu elders naar de kerk, en dat terwijl het dorp een Sint-Janskerk heeft waarnaar het dorp is genoemd, die dateert uit de veertiende eeuw. We tellen even op onze vingers: van die tien inwoners hebben we er tijdens ons verblijf in het dorp dus al zeven gezien: de drie op het terras, de patron van het verblijf met zijn vrouw en dochter en een eenzame jager die ’s avonds tijdens ons diner langs het terras passeerde.
Sneller dan verwacht rijden we over de rammelende brug over de Aradenakloof en een minuutje later stappen we uit met onze picknickrugzakken. Zoals Marianne had voorspeld wil de patron niet betaald worden voor zijn taxi. We bedanken hem en goedgemutst beginnen we aan de afdaling naar de zee. In principe zouden we ook via de Aradenakloof naar de baai van Marmara kunnen afdalen en vandaar de E4 volgen die een kilometer verder de Lykos baai passeert. Maar die mooie kloof houden we nog voor een latere dag.
Het pad naar Livaniana is vrij makkelijk en goed gemarkeerd. Gelukkig maar, want Erwin heeft wat last in zijn onderrug en Marianne sukkelt nog met haar voet. In het eerste deel van de tocht lopen we nog een kort stukje over asfalt op een plateau met zicht op de besneeuwde Witte Bergen. We spotten er nog eens een hop.
Lammergieren boven ons hoofdOp het terras in Livaniana
Het tweede deel van de tocht loopt wat steiler naar beneden langs een lastiger pad, tot we in het bergdorpje Livaniana belanden. Hoog boven het dorp zien we weer verscheidene lammergieren cirkelen. Erwin slaagt er met zijn telelens in enkele mooie foto’s te maken.
Als we bijna het dorpje doorgelopen zijn, passeren we een taverne waar we halt houden voor een biertje op het terras. Beneden ons zien we van daar de blauwe Libische Zee en de baai van Lykos al goed liggen. Een man van middelbare leeftijd bedient ons. We geraken aan de praat met een jong Duits stel, dat naar het strand van Marmara wil.
Als de Duitsers afscheid genomen hebben, vertelt Marianne dat er bij haar vorig bezoek aan het café een mannelijke modepop naast de deur stond. De vrouw die de zaak toen op haar eentje runde, had de zwijgende man daar gezet na een mislukte relatie. Ze vertelde aan iedereen die op haar terras kwam dat ze alleen nog een man wou die zich niet moeide, niet sprak en haar met rust liet. Die modepop was voor haar de ideale man en zo stelde ze hem voor aan haar klanten. Maar die pop stond er dus niet meer. Helaas hebben we de bazin tijdens ons bezoek niet te zien gekregen. We wilden wel eens weten of ze vond dat haar nieuwe, levende man aan de verwachtingen voldeed.
Op het terras van PavlosOpgepast voor de geiten!Schapen zoeken schaduw
Tijdens de afdaling vanuit Livaniana lopen Erwin en ik in dynamisch evenwicht voorop. We zien bij elke stap beter hotel Akrogiali liggen, de steiger met een motorbootje, het keienstrand met blauwe ligzetels en de zee die schittert in het late ochtendlicht. Voor we het beseffen lopen we op het erf van Pavlos, waar een bord in het Engels en het Grieks waarschuwt: Pas op! Geiten kunnen je auto beschadigen! Parkeren alleen op eigen risico.
Een vriendelijke jongeman heet ons welkom op het prachtige terras van het hotel, met zicht op zee. En nee, dit is niet Pavlos maar zijn jongere broer Costas, die enkele jaren in Engeland heeft gestudeerd. Costas is terug uit Albion en helpt zijn broer en moeder mee in de familiezaak. Hij vertelt dat Pavlos ’s avonds terug zal zijn van een bezoek aan zijn vrouw en zoontje, die in Chania wonen. Erwin en ik bestellen een biertje en het is de Albanese ober die ons bedient. Als we een kwartiertje later nog een tweede bier bestellen, zegt hij lachend why not! Sindsdien noemen we hem ook Whynot.
Eindelijk komen ook Marianne en Christel veilig aan, gevolgd door Pavlos. Het weerzien van de dames met de knappe dertiger is hartelijk. Ze hebben allen veel te vertellen, zeker Pavlos, die bij het vorige bezoek nog vrijgezel was en nu vrouw en kind heeft. We nemen een Griekse salade als lunch. Alles in het gerecht is vers en bereid door de mama van de broers. We hebben nog een mooie namiddag voor de boeg. Eerst gaan we douchen en siësten, maar daarna gaan we ook zwemmen in zee en wat luilekker lezen op de ligbedden. Na een tweede douche is het tijd voor het avondmaal.
Rust op het terras van AkrogialiDe boot ligt klaar om passagiers of bagage op te halen
Na zo’n anderhalve liter bier als aperitief smullen we van de calamares met Griekse frieten. Er volgen nog vele halve liters witte wijn en een drietal kannetjes raki, die Whynot steevast met een vrolijk why not! serveert. Marianne en ik gaan nog naar de sterren kijken op het verlaten strand. Maar het teveel aan alcohol houdt ons uit een vredige slaap.