Onder katharen (3)

Soms heeft mijn broer zo’n goede ideeën, dat ik wenste dat ik ze zelf bedacht had. Nadat Rodrique ons in Montplaisir had gedropt, draaiden we daar wat hulpeloos rond op zoek naar de boer en zijn twee vrouwen. Ze doken op uit de boerderij aan de overkant van de weg, voorafgegaan door de bulldog. De Deense kwam uit een stal, gekleed en geschoeid zoals de dag voordien, zeulend met een emmer water. De boer en de boerin volgden haar op de voet, zonder emmers.

Bart haalde het cadeautje boven dat hij voor de boer bij Rodrique in Camurac had gekocht: enkele flesjes Belgisch bier. Chimay Rood. Blauw was beter geweest, maar die kleur had Rodrique niet in voorraad. De boer geraakte van contentement moeilijk uit zijn woorden. ‘Hebben jullie nog een minuutje?’ begrepen we en zonder ons antwoord af te wachten, stak hij de straat over om te verdwijnen in de boerderij waaruit hij gisteren tevoorschijn was gekomen.

Fier hield hij even later twee flessen met een roze doorzichtig vocht in voor onze ogen. Twee flessen van zijn eigen rosé. Vijftien jaar oud. Als dat nog maar te drinken valt, dacht ik maar ik beet op mijn tong. De boer vertelde dat hij al een tijd met pensioen is en dat hij zijn wijngaarden heeft verkocht. Maar met dat kelderrestje wou hij ons voor ons mooie gebaar bedanken. ‘Dat wordt smikkelen deze middag’, zei mijn broer. ‘En we hebben ook nog camembert over!’

Oei, dacht ik, zou de houdbaarheidsdatum van die intussen al flink stinkende camembert uit Quillan niet even sterk verstreken zijn als de wijn van de boer op rust? Terwijl Ward het kerkje bezocht en ik de wacht hield bij de rugzakken en wandelstokken, hadden Bart en Kristel in de Spar van Quillan proviand ingeslagen: de camembert, een al opgegeten salami en een blok lokale kaas, een nog ongeopend rondje smeerkaas, een voorraadje waterflesjes en twee stokbroden.

De Engelse gastvrouw van Casalys, de B&B waar we hadden overnacht, beweerde dat ze in haar net weer geopend huis onvoldoende eetbaars had om picknicks te maken. Dat gerenoveerd handelspand was wel echt een juweeltje. Dat vond blijkbaar ook Channel 4. Meteen bij onze aankomst vroeg een reporter van de Britse tv-zender, die er een Engelse versie van “Met vier in bed” aan het draaien was, of we zijn camera onze indrukken wilden toevertrouwen. En we hebben het vierstemmig aan Channel 4 gezegd: de gastvrouw en haar man hadden de Casalys, gelegen in een klein straatje met veel leegstand, bijzonder smaakvol ingericht. Helaas kan je je in de ontbijtruimte draaien noch keren en zijn de Engelse ontbijten op Engelse bodem veel royaler. Die laatste boude uitspraken heeft Channel 4 natuurlijk niet on tape gekregen.

Met twee flessen wijn in de rugzak namen we afscheid van de boer en zijn vrouwen en vatten we goedgeluimd de dagtocht aan. Van Montplaisir brengt het pad ons terug naar Camurac, maar dan via een schitterende omweg.

De tocht van alweer een kilometer of twintig leidde ons het eerste uur vrij vlak door de vallei. Een kilometer of twee verder in de vlakte hoorden we schieten. In de vallei waren jagers op pad. Ach ja, daar had Rodrique ons al voor gewaarschuwd. Het doet me terugdenken aan een avontuur op mannenweekend. Enkele jaren geleden waren mijn broer en ik met nog wat andere mannen tijdens een dagtocht in de Ardennen al eens op jagers gestoten. De waarheid gebiedt me toe te geven dat we toen fluks meerdere bordjes met Chasse en Accès Interdit hadden genegeerd.

Mijn schoonbroer Philippe, die er toen nog bij was, bedacht meteen een excuus voor het geval we politie op ons dak zouden krijgen. ‘Dan zeggen we gewoon dat we als Nederlanders op wandel in de Ardennen die waarschuwingen niet hebben begrepen.’ Tot we ineens midden in een drijfjacht waren terecht gekomen. Een bende woeste jagers had weinig oor naar de excuses. Ze hielden ons een dik uur lang midden in het bos gegijzeld, tot de jachthoorn het einde van la chasse blies.

De jacht in deze vallei van het katharenland was van een ander kaliber. De jagers groetten vriendelijk en gaven ons vrije doorgang langs het katharenpad, zonder zelfs maar te waarschuwen dat er wat kogels rond onze oren zouden kunnen vliegen. Als twintig meter verder een patrijs onder onze dekking vrolijk de sentier overstak, kon de jager die we net waren gepasseerd, zijn frustratie niet verbergen.

Op het einde van de vallei wachtte een bos waarachter een berg schuilging. Recht omhoog steeg het pad met scherpe stenen in de koele schaduw. We ploegden en ploeterden naar boven, hijgend, zuchtend, al gauw nat van het zweet. Om de paar honderd meter wachtte Ward, onze berggeit, de uitgerekte colonne van drie op. Een uur of twee later kwamen we aan de ruïnes van Serre Sec d’en Bas, de resten van wat vermoedelijk een afgelegen boerderij was, net voor we in door hekken afgescheiden weiden belandden waar schapen en hoger op koeien graasden. We hadden het uitgerekte Plateau de Languerail bereikt, meer dan 1.300 meter hoog. Een strakke noordoostenwind verkilde ons zweet alsof we in een frigo wandelden. Tijd om te lunchen. We probeerden wat beschutting te zoeken achter verspreid staande struiken en toch van de zon te genieten.

Het landschap was fenomenaal. We zagen kilometers ver, veel verder dan de rand van onze stafkaart. Met de verrekijker herkenden we de torens en wallen van Carcassonne en de einder lag nog achter vele verdere heuvelruggen. De camembert smaakte nog en zelfs de belegen rosé ging vlotjes binnen. We vonden het geweldig dat we Rodrique en Marjon hebben kunnen overtuigen om onze met kaas en hesp belegde stokbroden aan te vullen met hardgekookte eitjes en tomaten. En in de lunchpakketten zaten nog potjes met heerlijke stukjes meloen en suikerwafels.

Kort nadat de fles wijn leeg was, vervolgden we met verkleumde vingers het pad naar het westen. Langzaam draaide het zuidelijker rond de top van de berg. Uit de koude wind titelden onze vingers al snel. Helemaal in de diepte van het dal, zagen we op de stafkaart, moest de voor het blote oog onzichtbare Gorges du Frau lopen, een kloof die we morgen door moeten, op onze tocht naar Montségur. Volgens de kaart moest er ergens boven de bocht van het pad een Point de vue zijn, met een oriëntatietafel, maar we vonden het uitzichtpunt niet. Nogal wiedes, zou Rodrique later zeggen, het werd verplaatst onder het pad.

Wat mijn broer als eerste op een bepaald moment wel zag, kilometers ver, iets lager dan wij zelf op de Pas de l’Ours, maar toch nog hoog op zijn pog en magistraal wit afstekend in de zon, was het silhouet van de legendarische katharenburcht die in 1244 viel. Montségur zou de resterende dagen in katharenland vaak verschijnen en verdwijnen, in het zicht en in onze gedachten.

De afdaling naar Camurac liep door een paradijselijke vallei, het had hobbitland kunnen zijn, of de perfectie locatie voor een prairie in het Wilde Westen, waar opeens een groep bereden indianen van over een heuvelkam het dal in komt gegaloppeerd, op bizonjacht. Anderhalf uur later zaten we aan de petanquebaan van Chateau Camurac weer te chillen met een Belgisch bier binnen handbereik, tot de zon achter de bergen was gezakt.

Dit bericht werd geplaatst in geschiedenis, Katharen, reizen en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s