Een kleine achttien kilometer tot aan de voet van de pog, leert de tochtbeschrijving voor onze voorlaatste dag stappen. Het wordt een hoogdag van de vijfdaagse door katharenland: op weg naar Montségur. Zoals de titel van die roman van Valère Depauw.
Via het dorpje Comus moeten we de kloof van de Gorges de la Frau door tot in Pelail. Van daar is het weer klimmen naar duizend meter, nu eens steil en slingerend en dan weer steil recht door het woud tot enkele bochten ons in het dorp van Montségur brengen. Dan rest nog slechts de steile klim in volle zon, die reusachtige bult in het landschap op, tot aan de poort van de mythische burcht.
De wandeling loopt als een trein over de vlakte naar Comus, waar we voorbij een mooie glamping-camping met luxetenten lopen. Een groot plakkaat aan de kant van de weg geeft uitleg over een project om in de streek opnieuw gieren te introduceren. We zouden er onderweg helaas geen enkele zien, zelfs geen vale, de meest voorkomende.
Wat verderop loopt het brede pad uit op wat een parking lijkt. Er staat een bordje dat het begin van de Gorges aanduidt, met een waarschuwing: gevaarlijke doorgang, risico op aardverschuivingen bij slecht weer. Slecht weer is het niet. In de kloof is het wel donkerder en killer, maar met een stevige pas kunnen we daar tegen. Vrolijk volgen we het pad tussen de bomen en de rotsen die op sommige plaatsen tientallen meters loodrecht omhoog rijzen. Bart vertelt hoe de katharen langs dit pad naar Spanje vluchtten, ’s nachts in het duister, schuifelend en aan elkaar vastgebonden want een hand voor je ogen zie je hier dan niet. Op één plaats is het pad overstroomd door een aardverschuiving van losliggende kleine stenen en keien, waar we voorzichtig overheen klauteren. Toch veroorzaak ik een nieuwe, kleine steenlawine naar de bodem van de kloof, gelukkig maar enkele meters onder het pad.
Een kleine kilometer verder stappen we de kloof uit, een geasfalteerde weg op. Het is ondertussen middag geworden en de zon schijnt weldadig. Na een halve kilometer kruist een koppel ons op elektrische mountainbikes. Zouden ze het aandurven daarmee de kloof in te rijden, vragen we ons af. Nee, kort nadien haalt de man ons weer in. Zonder ons een blik te gunnen, op volle snelheid. We hadden net vijftig meter verder de picknickplaats van Pelail gespot. Meteen begrijpen we waarom die man zo snel terug gefietst kwam. Slechts één picknicktafel geniet van de volle zon. Die man wist dat dus, want hij was de picknickplaats al in de andere richting gepasseerd en vreesde natuurlijk dat wij dat tafeltje zouden bezetten! Vergenoegd over zijn krachttoer parkeert hij zijn dure fiets en palmt de tafel in waar vier personen royaal kunnen picknicken.
Wat een onbeleefderik. Wij installeren ons dan maar aan een ander tafeltje onder de bomen, met een klein straaltje zon en veel kilte in de schaduw. Gelukkig voelen we ons met de laatste lunchpakketten van Chateau de Camurac, onze tweede fles rosé en de scherpe camembert nog altijd de koning te rijk. Als de partner van onze voorkruiper op haar duizendste gemak aan komt fietsen, durft ze ons van eerlijke schaamte geen blik meer te gunnen vooraleer ze zich naast haar man uitstrekt in het zonnetje.
Nu ik deze zinnen neerschrijf, spijt het me dat ik daar toen geen foto van heb genomen. Ik zou het zonovergoten duo in al zijn glorie aan de schandpaal van de sociale media hebben genageld.
Na de picknick loopt de weg nog even vlak over asfalt en dan volgen de laatste kilometers klimmen. Regelmatig houden we nu halt voor de uitkijkjes op de pog met zijn fel tegen de azuren hemel afstekende witte burcht die steeds beter te zien is. Voor we het goed en wel beseffen lopen we een parking voor mobilhomes op en zien we langs de autobaan het gemeentebordje Montségur.
Vooraleer we de laatste steile klim naar de burcht aanvatten, besluiten we in het dorp eerst onze tochtzakken achter te laten in Chambres d’Hôtes Le Pélerin, onze overnachtingsplaats. Maar bij Le Pélerin reageert niemand op de bel. Als we door de deurvenstertjes gluren, zien we onze grote rugzakken in het gelid staan tegen de toog. Rodrique heeft die daar in de loop van de ochtend zoals afgesproken afgeleverd.
Na enkele minuten wachten komt een kalende man de hoek om gewandeld. Hij stelt zich in steenkolenengels voor als Janos, de gastheer van Le Pélerin. ‘Jullie zijn met vier’, valt hij met de deur zijn chambres d’hôtes binnen, ‘terwijl er maar gereserveerd is voor twee. En ik zit al vol voor vanavond. Twee van jullie zullen dus iets anders moeten zoeken.’ Van een hartelijk welkom gesproken.
Aan onze verbouwereerde reacties ziet Janos dat hij wat hard van stapel is gelopen. Hij komt net van ‘La Patate Qui Fume’, het restaurant waar we die avond gaan dineren. Pas in het restaurant is hij te weten gekomen dat La Ligne Verte daar een tafel heeft gereserveerd voor vier personen. Terwijl hij van onze reisorganisatie maar een aanvraag heeft gekregen voor een overnachting met ontbijt van twee personen. Hij kruipt achter zijn computer om het ons zwart op scherm te laten zien.
Wat nu? Janos stelt voor dat we contact opnemen met La Ligne Verte en het probleem uitleggen. ‘La Ligne Verte moet dit probleem voor jullie oplossen’, zegt Janos, ‘maar ze mogen mij altijd contacteren, want ik ken hier ongetwijfeld meer verhuurders van slaapgelegenheden dan jullie man. Gaan jullie maar eerst het kasteel bezoeken, ik zorg wel voor een oplossing.’
We vatten de laatste etappe naar Montségur aan, die legendarische plek waarvan ik de dramatiek jaren geleden leerde kennen dankzij “Op weg naar Montségur”.
Een kleine acht eeuwen geleden werden hier meer dan 200 katharen op één enorme brandstapel verbrand. De kruisvaarders tegen de katharen begonnen het beleg van Montségur in de mooie maand mei van 1243. De bewoners van de burcht en het ernaast gelegen dorp, haast onmogelijk in te nemen op die duizend meter hoge berg, hadden zich de woede van de paus op de hals gehaald door elf leden van het Tribunaal van de Inquisitie af te slachten in Avignonet, een jaar eerder. De moordenaars zouden speciaal daarvoor uit Montségur zijn afgezakt. Dat wilde de paus niet ongewroken laten.
Op de steile hoogte die was uitgeroepen tot de zetel van de kathaarse kerk, zouden minstens 600 mensen hebben gewoond, veel katharen maar ook soldaten om de burcht te verdedigen. Een honderdtal verschool zich in het kasteel dat onder het bevel stond van Pierre Roger, de heer van Mirepoix, een vazal van de graaf van Foix, een stadje twintig kilometer verder. De anderen, vooral kathaarse vluchtelingen met hun bisschop, Bertrand Marty, woonden buiten de muren in een dorp op de hoogte.
Het beleg onder leiding van Hugues des Arcis, de seneschalk van Carcassonne sleepte al tien maanden aan toen in een donkere winternacht van januari 1244 een groepje Baskische bergbeklimmers erin slaagde de steile rots te beklimmen die vlakbij de pog lag. Ze veroverden het bovenliggende kleine plateau. Daar knutselden ze de gedemonteerde katapult in elkaar die ze mee naar boven hadden gezeuld. Door de grote hoogte waarop de burcht zich verhief, was ze de voorbije maanden onbereikbaar gebleven voor de katapulten en trebuchets van de kruisvaarders. Maar van op het nabije plateau lukte dat wel en zo slaagden de aanvallers er met succes in het kasteel en de bewoners te bestoken.
Tenzij er nieuwe versterkingen zouden opdagen of een wonder zou gebeuren, zag Pierre Roger de Mirepoix geen redding meer mogelijk. Een laatste uitbraakpoging van de uitgehongerde verdedigers mislukte. Uiteindelijk bood de bevelhebber de overgave van het kasteel aan, in ruil voor de levens van de belegerden. Begint maart werd er een wapenstilstand gesloten van veertien dagen. De katharen konden hun leven redden door zich tot het roomse geloof te bekeren. Voor wie ervoor koos dat niet te doen, wachtte de brandstapel. 224 katharen volgden op 16 maart 1244 hun bisschop in het reusachtige vuur.
Langs het pad dat de bezoekers naar de poort van de kasteelruïne brengt, herinnert een gedenksteen aan deze Prat del Cremats, de weide van de verbranden. Na het drama zou de volgende heer van Mirepoix, Guy de Lévis II, op de ruïnes van de oude katharenburcht een nieuw kasteel bouwen.
Dat kasteel met zijn afbrokkelende muren, de pog als eenzame bult tussen heuvels glooiend tot aan de horizon en de zinderende dramatiek van de geschiedenis maken ons mijmerachtig stil. Tot ik dorst krijg. Ik wil terug naar het dorp beneden, waar we al een terras hebben gespot. Wie weet kan de Duvel er ijskoud gedronken worden.
Ik krijg alleen Kristel meteen mee de berg af. Ward en Bart willen nog wat tijd doorbrengen op de burchtsite. Beneden in een smal straatje van het dorp wuift een vrouw ons toe uit een slaapkamerraam op de bovenste verdieping van een rijhuis. ‘Bonjour’, roept ze vriendelijk en ik pijnig mijn geheugen de anderhalve seconde lang die ze erover doet om daaraan toe te voegen ‘en hoegaget medeulle?’ De vrouw uit Antwerpen die we leerden kennen in Puivert, realiseer ik me, ditmaal niet verkleed als kathaarse. We leggen het probleem van de verkeerde boeking uit en ze biedt ons een noodoplossing aan: in de gîte die ze verhuurt is er nog plaats voor twee personen, als de Vlaamse huurders daar tenminste geen bezwaar tegen maken. We danken haar voor het voorstel en zoeken het terras op.
Duvel is er niet te krijgen. Het enige bier dat de waard verkoopt, is Kronenbourg in blik, met een gratis plastic bekertje. Het biertje gaat ook zonder plastic goed binnen. Een kwartier later zitten we terug met z’n vieren rond de tafel. Net als we overwegen eens te gaan kijken of Janos al een oplossing gevonden heeft voor ons slaapprobleem, komt de herbergier van Le Pélerin aangewandeld. Hij heeft een gîte voor Ward en mij geregeld, tweehonderd meter verder. Het ontbijt mogen we morgenochtend gevieren in de gelagzaal van Le Pélerin gebruiken. Oef.
Ward en ik krijgen een privéwoning van vier voor ons tweeën, met een ligbad, keuken en salon. Na het geweldige diner in restaurant La Patate Qui Fume, kopen we nog een extra fles wijn om gezellig op te drinken in Le Pélerin, bij een spelletje regenwormen. Morgen breekt onze laatste stapdag aan. Een tocht van zo’n 25 kilometer. De langste mars en ook de enige dag dat we onze grote rugzakken zelf moeten dragen en de enige dag met een weersvoorspelling van aanhoudende zware regen, van ’s morgens tot ’s avonds. Zoveel regen dat een brandstapel voor 225 katharen geen vuur zou kunnen vatten. God komt ook hier eeuwen te laat.
Kei neig 👏👌
LikeLike
Dank je voor je reactie! Van wie komt ze, of wil je anoniem blijven?
LikeLike
Mooi verhaal. Vraagje: waar is de brug van de foto van deze webpagina bovenaan? Die wil ik wel eens in het echt zien en bewandelen. En via welke organisatie worden die meerdaagse wandeltochten gehouden? Lijkt me ook wel gaaf om een keertje mee te maken…Alvast bedankt voor de info. MG, Johan
LikeLike