Terwijl ik me met zevenmijlslaarzen door de circa drieduizend bladzijden dikke trilogie van Ken Follett over de twintigste eeuw spoed, is mijn moeder het ouderlijk huis aan het opruimen, in afwachting van haar verhuizing naar een appartement. Ze heeft tal van familierelicten verzameld, het ene misschien financieel aantrekkelijk, het andere louter van emotionele waarde, die ze zeker niet mee wil nemen naar haar kleinere behuizing.
In de bureau staan ze uitgestald als een expositie van een familiegeschiedenis. Met krullende neuzen wogen mijn zussen en broer de familiestukken op een praktische balans: waarvoor willen ze in hun volle gezinswoning nog een plaatsje ruimen? Toen had ik, vanzelfsprekend vanuit de beste startpositie in dit familiespel, mijn volgens sommigen een beetje veel te uitgebreide keuze al gemaakt. Maar na ampel zusterlijk gekwetter liet ik al één favoriete fotokader schieten en staat een ebbenhouten kop weer te wankelen.
Iedereen wil twee dingen: een kantkloskunstwerkje van de kantprofessor die onze moeder was en een pronkstuk uit de Afrikaanse kunst die onze inmiddels 21 jaar geleden overleden vader in zijn gloriejaren als officier ter lange omvaart uit onze toenmalige kolonie mee naar huis bracht. Bij ons wordt deze dagen niet gesproken over het teruggeven van Afrikaanse kunst, maar over het verdelen ervan.
Het Zeemansboekje dat de Waterschout van Antwerpen hem op 10 december 1956 afleverde, bevat een beknopte samenvatting van mijn vaders koopvaardijgeschiedenis: het vermeldt zijn aanmonsteringen en afmonsteringen, de scheepsrang aan boord, de namen van de schepen, hun bruto-tonnenmaat en de naam van de kapitein. De eerste drie scheepsreizen was papa kadet en leerling op het schoolschip Mercator, nu een museumschip in Oostende. Zo maakte hij zijn evenaarsdoop mee op een vier maanden lange zeereis die hem naar verschillende landen in Midden- en Zuid-Amerika bracht.
Nadien begon het echte werk, naar de Perzische Golf, Angola, Oost-Afrika en vooral naar Congo, zeven keer, met de Charlesville, de Baudouinville en de Montalto. De Congoreizen duurden een kleine anderhalve maand en twee keer twee maand en een dikke week. Die naar de Perzische Golf waren de langste, ze duurden vier maanden.
Zeker de laatste vaarjaren van mijn vader moeten niet gemakkelijk geweest zijn. Hij had toen al, zoals men dat zegde, kennis met de vrouw die op dat moment nog niet wist dat ze de moeder van zijn vier kinderen zou worden. Twee wat uitvergrote foto’s zorgden die laatste reizen voor troost in zijn officierskajuit. Op de ene strekte de vrouw zich lachend uit tegen een boom, ze droeg een hoofddoek en hield haar benen lichtjes gespreid onder een rok op kniehoogte. Ik vraag me af of ze een Amerikaanse filmster wilde nadoen. Op de andere, in bikini, steunde ze op haar elleboog terwijl ze met opgetrokken knieën tegen een Noordzeeduin lag. Vooral die schalkse lach in haar donkere ogen spreekt tot de verbeelding. Het spreekt wie de fotograaf was. Het spreekt dat de lezer om redenen van privacy die foto’s niet te zien krijgt.
Het spreekt ook dat zo’n reizen van vier maanden voor een verliefd koppel een hel waren. De meeste gezinnen deden het nog zonder telefoon. Je kon een brief schrijven, en weken wachten op antwoord, dat was het zo wat. Heb ik lang gedacht.
Tot Winke op de expositie van hebbedingetjes in de bureau een shaker opduikelde. Een erg fraai exemplaar in gecraqueleerd glas met sluitingen die zo smachten naar zilverpoets als de wing op mijn rode muts. In mijn herinnering stond het voorwerp mooi gepositioneerd in de oude vitrinekast die al decennia uit de ouderlijke woonkamer is verdwenen. En zonder vitrine was ook de shaker ergens onzichtbaar weg gestopt.
Helaas zitten er barstjes in de verzilverde dichting op het glas, wat cocktails shaken tot een risicovolle onderneming maakt. Maar toch vond Winke het ding mooi genoeg om mee te nemen. Hebben jullie die shaker eigenlijk vaak gebruikt, wilde ik van mijn moeder toch nog weten. ‘Nee’, antwoordde ze, ‘amper denk ik. Maar het was een geschenk van je vader. Het eerste.’
De shaker was vergezeld door een telegram met een postauto afgeleverd op het adres van mijn toekomstige grootouders, waar mijn toekomstige moeder nog woonde. In het begin van de jaren zestig, toen het nog geen pas gaf dat vrouwen lange broeken droegen, bracht de bezorging van een pakje en een telegram voor een ongehuwde vrouw de trage tijd even helemaal tot stilstand.
Temeer toen bleek dat het telegram verstuurd was van op een hierboven genoemd vrachtschip. Ik beeld me in dat de verliefde officier die achter deze onbeschaamde streek schuil ging, de shaker tijdens een eenzame wacht op de brug onder een sterovergoten oceaanhemel telefonisch heeft besteld, en toen bedacht dat bij dat moderne toestel een woordje uitleg hoorde, waarop hij ook stiekem een telegram verzond.
Vandaag is er nog één iemand in leven die kan vertellen wat er in dat telegram te lezen viel. Die persoon houdt vol dat ze het niet meer weet. Maar misschien komt het telegram nog wel boven water, tijdens de grote opruim.
Mooi, en wil je geloven dat ik hier ook zo een shaker heb. Zilver ook niet gepoetst, al eeuwen niet meer. Ook nooit of zelden gebruikt. geen ‘gravurrekes’ in het zilver en ook geen barstjes. Maar nu hij hier voor me staat, merk ik ineens hoe mooi hij is. Aan de deze hier geen herinneringen en wie ze had al heel lang dood. jacinta
LikeGeliked door 1 persoon