Alles begon met het lezen van “Camino” van Graeme Simsion en Anne Buist (uitgegeven bij Luitingh-Sijthoff). Die roman speelt zich af op een van de pelgrimsroutes naar Santiago de Compostella. En voorlopig eindigt alles met de aanschaf van nieuwe schoenen. En het voornemen om in de zomer ook de Camino te doen.
De roman boeide me niet alleen om het verhaal over twee mensen die verliefd worden op elkaar terwijl ze naar Compostella stappen. Ik smulde ook van het reisverhaal. Ik hou van wandelen en avontuurlijke trektochten. Omdat je dan veel ziet en meemaakt. Omdat je onderweg over weinig je hoofd moet breken, wat dan weer ruimte geeft om aan andere dingen te denken. Omdat de verhalen van de avonturiers van overal ter wereld die je ontmoet, onvergetelijk zijn. Zeker op die Camino, waar ongeveer iedereen wel een bijzondere reden heeft om aan die eeuwenoude pelgrimstocht te beginnen.
De geschiedenis van de Sint-Jacobsroute dateert van het begin van de negende eeuw, toen een ster aan de Galicische kluizenaar Pelagius verscheen. Ze wees hem de weg naar het graf van de heilige Jacobus (Santiago in het Spaans), een broer van de apostel Johannes die na de dood van Jezus naar Spanje reisde om daar het evangelie te verkondigen. Later, bij zijn terugkeer naar Palestina, zou hij op bevel van koning Herodes zijn onthoofd. Maar zijn lijk, zo leert me wat rudimentair opzoekingswerk, zou terug naar Galicië zijn gevaren. In een zeilboot al dan niet door engelen begeleid, om het daar te begraven waar Pelagius het eeuwen later vond. Een pelgrimstocht was geboren.
Van de elfde tot de dertiende eeuw was die tocht naar de resten van Santiago bijzonder populair in het nog zeer christelijke Europa. Elke dag arriveerden er tot duizend pelgrims uit alle windstreken aan het graf van Jacobus. Daarop werd dan maar een kathedraal gebouwd, om de verering wat te faciliteren. Vandaag zijn de Spaanse en Franse routes naar Santiago Unesco Werelderfgoed.
Het boek “Camino” zette me aan het dromen om de route zelf te doen. In mijn leven is de komende zomer daarvoor een uitgelezen periode. Misschien niet van Haacht naar Compostella, dat zou immers een maand of drie in beslag nemen en ik ben nog niet met pensioen. Maar een dik uitgesmeerde maand lang zou ik toch eens graag aan mijn gebruikelijke pleisterplaatsen ontsnappen. En dan lijkt de “Camino Frances” me de beste optie. Die Camino is de route die van het Franse Saint-Jean-Pied-de-Port, aan de voet van de Pyreneeën, verder door het noorden van Spanje naar Santiago voert.
In de bib haalde ik enkele reisgidsen en fotoboeken om te dromen van kerken vol gouden weelde en wegen vol weidse leegte. Op pelgrims na natuurlijk. Vorig jaar ondernam een ex-collega die met pensioen is gegaan de pelgrimstocht vanuit Alken. En andere vrienden deden de tocht met de fiets. Met de wandelaar sprak ik af in Hasselt. Op enkele uren tijd was mijn goesting evenredig toegenomen met mijn kennis, dankzij geweldige foto’s, vermakelijke verhalen en een massa tips en goede raad.
Ik vernam dat je als pelgrim best in het bezit bent van een geloofsbrief en een stempelboekje. Een geloofsbrief is een document dat je onderweg kan tonen om geholpen te worden, bijvoorbeeld om wc-papier of een slaapplaats te krijgen, het laatste in kloosters en abdijen vaak gratis en ontbijt inbegrepen.
Het stempelboekje dien je elke dag te laten afstempelen, in de plaats waar je overnacht, in winkels of in het gemeentehuis. Het stempelboekje dient in Santiago als het bewijs van je tocht. Die moet minimaal honderd kilometer lang zijn geweest om een compostela te krijgen. Zo heet de oorkonde die bewijst dat je op bedevaart naar Santiago de Compostella bent geweest.
Die geloofsbrief en stempelboekje kan je vóór je vertrekt, aanvragen bij het Vlaams Compostellagenootschap. Dat is een vereniging met hoofdkwartier in Mechelen, op een steenworp van de kathedraal. En daar vindt dan weer in maart de pelgrimszegening plaats. Je moet wel eerst 32 euro ophoesten om lid te worden van het genootschap.
Dus ging ik eens kijken in dat hoofdkwartier, in een katholiek gebouw waarvan de naam me nu even ontsnapt. Daar ontmoette ik in een kamer met muren vol boeken, kaarten en parafernalia een viertal vrijwilligers, ervaren pelgrims met grote kennis van zaken over de wegen naar Compostella, de overnachtingsmogelijkheden, eetgewoonten, uitrusting, problemen en oplossingen van de pelgrim.
Een pelgrim hoeft voor het Vlaams genootschap zijn doopceel niet te lichten. Ook heidenen krijgen hulp van de Compostella-vrijwilligers. Mij gaven ze bijvoorbeeld gratis koffie en speculaas en honderd en één tips. Ik noteerde vooral de apps die in het moderne trekkersleven elke reisgids te zwaar om mee te sleuren maken. De vrijwilliger die me te woord stond, adviseerde me een hoed die UV-bestendig is, een body cooler en camel bags van in totaal drie liter. Speciale wandelsokken doen naar het schijnt ook wonderen.
Een van de nieuwe apps kon ik meteen uitproberen om van de Sint-Romboutskathedraal naar een avontuurlijke outdoor-winkel aan de stadsrand te geraken. Daar werd ik opgewacht door gloednieuw wandelschoeisel, want mijn oude bergschoenen zijn na twee halsbrekende tochten door een onherbergzaam Frans eiland versleten. Onderweg brak ik mijn hoofd over de vraag of het hoofd van Jakobus uit Palestina eigenlijk wel is meegereisd naar Compostella. Ik besef dat mijn hoofd al onderweg is.