Lessen in Dylan (7): Het grote idool

Dat de jonge Dylan inspiratie vond bij zijn liefjes, beschreef ik in vorige bijdragen. Maar het waren niet alleen vrouwen die Dylan hebben beïnvloed. De veruit belangrijkste man naar wie hij heeft opgekeken, die hij verafgoodde en navolgde, was Woody Guthrie. Een van de eerste songs die Dylan zelf schreef, was Song to Woody.
Guthrie was een van de grote singersongwriters uit de rijke Amerikaanse folktraditie. Geboren in 1912 maakte hij de Grote Depressie, de Dust Bowl en de Tweede Wereldoorlog mee. Hij wist echt hoe het voelt arm te zijn en onrecht te ondergaan. De ervaringen, ontmoetingen en gebeurtenissen om hem heen verwerkte hij in liedjes, protestliederen maar ook liedjes over van alles en nog wat.

Dylan vatte het zo samen: ‘Guthrie schreef over alles tegelijk. Over arm en rijk, zwart en wit, de hoogten en laagten van het leven, de contradicties tussen wat je leert op school en wat er in het echte leven gebeurt. Hij zei alles in zijn liedjes dat ik ook aanvoelde maar dat ik niet onder woorden kon brengen.’ Guthrie overleed in 1967, op z’n 55ste, aan de ziekte van Huntington. Zijn bekendste lied is This land is your land, in de VS zowat het officieuze volkslied. Vandaag wordt het door de betogers tegen Trump bovengehaald als protestlied, om de president en de wereld erop te wijzen dat Amerika “This land for you and me” wil blijven.

In “Kronieken” beschrijft Dylan hoe de liedjes van Guthrie zijn leven hebben veranderd. guthrie‘Toen ik hem voor het eerst hoorde was het of er een bom van een miljoen megaton insloeg’. Dat was in 1959 in Minneapolis, de stad waar Dylan zich al bevrijd voelde van Hibbing, waar hij zijn jeugd doorbracht en naar de middelbare school was geweest.

Dylan was verkocht en wijdt verschillende pagina’s aan zijn ontdekking: ‘al die liedjes bij elkaar, het ene na het andere, deden mijn hoofd tollen. Ik snakte naar adem. Het leek alsof de grond open spleet.’ Dylan realiseerde zich dat hij kon leven door gewoon al die liedjes te zingen, stuk voor stuk, ‘en meer zou er niet zijn wat ik wilde zingen. (…) Ik besloot ter plekke om alleen nog maar liedjes van Guthrie te zingen. Ik had geen andere keus, zo leek het bijna.’

En dat deed Dylan, daar in Minneapolis. Overal waar hij kwam en stond, zong hij de liedjes van Guthrie, ‘en als ik een douche had gehad, zou ik ze daar ook hebben gezongen.’ Hij begon als Guthrie te praten en kleedde zich zelfs zoals zijn idool. Soms weigerde hij te antwoorden als je hem niet met Woody aansprak. Hij begon, zoals Woody, een stalen rekje te gebruiken voor zijn mondharmonica, zodat hij gitaar kon spelen en tegelijk mondharmonica. Het zou hem de vele jaren die volgden, blijven vergezellen.

Dylan voelde zich de koning te rijk. Tot op zekere dag iemand, in zijn autobiografie typeert Dylan de man als een ‘onderdeel van de folkpolitie, in feite de hoofdcommissaris’, hem vroeg waar hij wel dacht mee bezig te zijn, door alleen maar liedjes van Guthrie te zingen. ‘Je doet je best, maar jij wordt nooit Woody Guthrie’, zei de man.

Bovendien, beweerde hij, had iemand anders al hetzelfde gedaan, Woody nagezongen. Zelfs beter dan Woody zelf. En toen Dylan, wiens wereld op instorten stond, dat wilde verifiëren, klopte het nog ook: Ramblin’ Jack Elliott bracht betere en sterker doorvoelde versies van de Guthrie-liedjes dan Guthrie zelf.

Dylan had natuurlijk ook gewoon zelf Guthrie kunnen blijven nazingen. Of er dat nu één deed of twee, wie maalt daarom? Maar zo zit Dylan niet in elkaar. Veel later, in een interview met de Los Angeles Times uit 2004, gaf hij een mooie uitleg aan dat gevoel van toen: ‘Het was alsof ik een dokter was die jarenlang penicilline aan het ontdekken was en die plots vaststelde dat iemand anders dat al voor elkaar had gekregen.’

Dylan wilde, wil uniek zijn. Niet zozeer beroemd worden. Niet zozeer een superster worden. Of zelfs niet nummer één-hits maken. ‘Ik wilde iets doen dat naast de schilderijen van Rembrandt kon staan.’ Maar waar kon hij dan uniek in zijn, als het niet in het nazingen van Guthrie was? ‘Als ik een schilder wilde zijn, zou ik wel als Van Gogh willen zijn, of als ik een acteur was, wilde ik wel acteren als Laurence Olivier. Als ik een architect was, zou Frank Gehry mijn voorbeeld zijn.’

Het was tijd om Minneapolis te verlaten en naar New York te trekken, waar Guthrie woonde. Om daar uit te vissen waarin hij kon uitblinken. Waarin hij uniek zou kunnen worden. ‘Ik wist dat ik iets had dat Jack niet had’, zei hij in de LA Times. ‘Alleen duurde het nog een tijdje vooraleer ik had begrepen wat het was.’

In New York bleek Guthrie al in het ziekenhuis te liggen. Maar dat vormde voor Dylan geen beletsel om hem te bezoeken. En bevriend met hem te geraken. Hij schreef voor Woody zelfs een liedje. Het begon met Hey, hey Woody Guthrie, I wrote you a song. Dylan noemde het Song to Woody.

Het was aanstekelijk, vonden enkele belangrijke mensen in de platenbusiness, maar voor Dylan was het niet meer dan een hommage in tekst en melodie. Of het nu echt het liedje is geweest waaraan hij zijn platencontract zou danken, is voer voor discussie. Maar het was wel een van de twee eigen composities op zijn debuutplaat “Bob Dylan” uit 1962.

Misschien waren het de schouderklopjes voor Song to Woody wel die Dylan de weg wezen naar zijn lotsbestemming. Het levensdoel waarin hij Rembrandt kon zijn, Van Gogh, Olivier, Gehring, en zelfs een betere Guthrie: zelf zijn liedjes schrijven. Er braken jaren aan waarin hij een enorm aantal liedjes zou schrijven, nummers van zo’n superieure kwaliteit dat hij er zijn faam als songwriter mee in graniet beitelde. Hij zou het zijn hele leven blijven doen, onvergetelijke liedjesteksten schrijven over van alles en nog wat. In een poëtische taal die nooit paste in de conventies van wat poëzie heette te zijn. Die teksten leverden hem de Nobelprijs Literatuur op. Vrij uniek, mag je wel zeggen.

In 1992 kreeg Bob Dylan voor zijn dertigste verjaardag als platenartiest een Thirtieth Anniversary Concert Celebration in Madison Square Garden. Tijdens die show van 5 miljoen dollar zou Dylan zelf ook optreden, voorafgegaan door een rist andere grootheden die hem genegen waren. Hij begon zijn set met Song to Woody.

Guthrie was aan de ziekte van Huntington bezweken in 1967, maar zijn dochter Nora zat vooraan. Ze begon te huilen toen Bob over haar vader zong, schrijft Howard Sounes in “Down the highway”. En in een interview voor die biografie vertelde ze Sounes dat haar vader zichzelf op een enorme rivier zag varen, met allerlei stromingen en riviermonden. ‘Bob kwam erbij en werd kapitein op diezelfde rivier. Mijn vader kwijnde weg en Bob nam het over, en ik heb altijd het gevoel gehad dat hij een bekwame en betrouwbare kapitein is.’

Dit bericht werd geplaatst in Bob Dylan, cultuur, literatuur en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie