Beschut voor de canicule door een afdak van druivenranken naast het zwembad van Joan en Bie zit ik in Sourdioux te schrijven. Ik herinner me het etentje van de dag voordien in het twaalf kilometer verder gelegen dorp Saint-Léonard de Noblat. Het restaurant had voor de avondservice het terras uitgezet in het doodlopend straatje, met zicht op het kolossaal standbeeld van een stier. Deze streek ademt, eet en drinkt vlees.
Het voorbije weekend vonden de vleesfeesten plaats. In talrijke ridderkampen willen de deelnemende dorpelingen bloedernstig winnen. Een grote répas schraagt het gemeenschapsleven. Dat is de beste remedie om iedereen die van zijn stuk was gebracht, weer te verzoenen met het eenvoudige, natuursteengoede leven dat hier al eeuwen zijn gangetje gaat.
Sint-Léonard, ontstaan aan de Vienne en genoemd naar Sint-Leonardus, een verwant van koning Clovis, ligt op de weg naar Compostella. Hoewel het dorp rijk is aan geschiedenis en erfgoed, is zijn beroemdste telg een sportman. Raymond Poulidor, de eeuwige tweede uit de glorietijd van onze kannibaal Eddy Merckx, heeft hier ongetwijfeld zijn krachtige benen ontwikkeld door zich vol te stoppen met het vlees van de Limousinkoeien en hard te trappen op de abondance van steile heuvels. Nu dit neergeschreven staat, rijst de vraag waar Merckx dan zijn nog grotere krachten heeft gehaald. Maar goed, ik wou het niet over coureurs hebben.
We aten in het restaurant een menu van 14,5 euro, met voor- en nagerechtenbuffet en een heerlijke steak als hoofdschotel, jawel, met frieten. Tijdens het laatste stuk van onze reis in de Ka, langs kleine, eenzame en bochtige wegen van Limoges naar onze bestemming, hadden we nog een discussie over de kleur van die koeien. Bruin of koffie-met-melk? Gelukkig kost het vrienden die elkaar al een half leven kennen, niet veel moeite om zelfs over zo’n fundamentele meningsverschillen heen te stappen.
Bewegingen boven het water halen me uit mijn concentratie. De boerenzwaluwen voeren fenomenale acrobatentoeren uit, scherig duikend, draaiend en kerend over het zwembad. Hun kunsten worden nog steeds door geen door mensen uitgevonden ding, instrument of tuig geëvenaard. Hoewel we dat al eeuwen proberen. Een zwaluw eet 5.000 insecten per dag, beweerde Bie. Ik sprak niet tegen maar geloofde haar niet. Probeer je dat eens op een hoop voor te stellen, vijfduizend insecten? Daar kan een gemiddelde afdeling van Groen een eetdag mee organiseren. Even googelen. Bie was inderdaad mis. Op http://www.zwaluwen.info lees ik dat één zwaluw per week 50.000 vliegen, muggen en andere insecten eet.
De zwaluwen bij Joan en Bie nestelen in de schuur, tegen de balken. Ze houden de omgeving insectenvrij. De dakramen op mijn logeerkamer mogen wagenwijd openstaan, meer dan een verloren gevlogen mot komt er niet in. En neen, géén buxusmot. Bij het vale ochtendlicht is het een buizerd die me met zijn gekrijs wekt. Sourdioux en omgeving vormen zijn jachtterrein. Op een ochtend verraste ik hem bij het lopen. Ogenschijnlijk traag en stil als een muis wiekte hij terstond van een hek op toen we een fractie van een seconde elkaars blik kruisten. Roofvogels hebben betere ogen dan oren. Op een lange wandeling die nog in mijn benen zat had ik hoog in de lucht een koppel rode wouwen gespot. Om ze te determineren moest ik mee weer tot Google wenden. Sinds mijn zestiende, toen ik mezelf nog door het leven zag gaan als bioloog in verre landen, is mijn vogelkennis slechts achteruitgeboerd.
Joan komt een duik in het zwembad nemen. Dat doet hij in deze hittegolf meermaals per dag. Zijn voorbeeld werkt aanstekelijk. Op mijn beurt glijd ik in het water. Wist je dat Patti Smith op haar negentiende een baby heeft gekregen, die ze heeft afgestaan, vraag ik hem. Ik was namelijk Just kids aan het lezen, de autobiografie van Smith over die lange, lastige jaren in New York voor ze bekend werd. Na de geboorte trok Patti naar New York, waar ze arriveerde in de zomer dat John Coltrane overleed. Eerst overleeft ze op straat, in treinen en in parken. Ze leert Robert Mapplethorne kennen en bemachtigt met hem een kamer in het Chelsea Hotel, naast de kamer waar in 1953 de dichter Dylan Thomas zich dood dronk. Met onderbetaalde jobs in boekhandels jaagt Smith haar droom na, zij aan zij met Mapplethorne. Zij wil dichteres worden, in het spoor van Arthur Rimbaud, hij kunstenaar zoals Andy Warhol. Ze delen het bed, tot Mapplethorne erkent dat hij homo is, maar ze blijven beste vrienden tot hij sterft, aan aids. Het boek vertelt hoe Patti het zou maken als rockster in plaats van als poëte. Vandaag gaat ze zelfs door het leven als de oma van de punk. De van kunsten dromende Robert zou ook pas doorbreken als hij met een polaroid leert werken. De iconische hoes van de eerste lp van Patti, Horses, nam hij voor zijn rekening. Voor ik het goed besef ben ik in het water met Joan, een begenadigd gitarist, een half uur aan het filosoferen over muziek en over schrijven, over dromen en over wat er van komt.
Als de nacht valt, zet Bie drie zeteltjes klaar in het korte gras voor het huis. Boven ons zijn miljarden lichtjes ontstoken voor de grootste show op aarde. Sterren vallen, hoge vluchten pinken, satellieten passeren. De nek achteruit en het hoofd omhoog, verliezen we ons in de diepte van het heelal. Voor we het beseffen zitten we daar een uur en een half, geïntrigeerd door het schouwspel dat mensen, in tegenstelling tot de schermen van vandaag, al boeit sedert de oertijd.
Enkele seconden lang passeert in mijn hoofd een riedeltje. Op een dag dat ik zo genoot van het leven, wordt Toots Thielemans betreurd. Als enige heb ik op dat moment nog geen vallende ster gezien. Het opperwezen, als dat bestaat, zoals miljarden mensen geloven, mist weer eens de kans zijn bestaan te attesteren.