Morgen treedt Patti Smith op in de Brusselse Ancienne Belgique. Ze zal er Horses spelen, haar debuutalbum dat veertig jaar geleden werd uitgebracht.
Het concert was in een wip uitverkocht. Ik weet nog waar en wanneer ik voor het eerst het openingsnummer van Horses hoorde, zo’n kleine veertig jaar geleden. Ik was bij een vriend langsgefietst voor we naar school zouden rijden. Die zette de gloednieuwe plaat op. Op de zwartwitte hoes stond Patti, jong en tenger, met zwart haar tot op haar schouders dat alle kanten uit piekte, een witte simpele bloes, een zwarte vestje nonchalant over de schouder. Wist ik veel dat deze plaat, geproduced door ene John Cale, een iconisch album zou worden. Om die cover van Van en de andere beklijvende songs van de vrouwelijke punkpoëte bij uitstek, om die foto van ene Robert Mapplethorpe.
De naald vond na een bof en een kraak in de luidsprekers de groef en daar klonk een simpele intro gevolgd door dat zinnetje dat nog altijd in mijn geheugen haakt. Het roept warme herinneringen op, maar de eerste keer dat ik het hoorde, dacht ik, man wat durft die vrouw: Jesus died for somebody’s sins, but not mine. Tien minuten later, hard fietsend om voor de bel op school te zijn, schreeuwden we het refrein van de cover van Van Morrison waarmee Horses opende uit volle borst mee: GIE, EL, O, AAR, AAI, E, GLORIA!
Haar bekendste cover stond op haar tweede album, Easter, dat ik als puber illegaal op een audiocassette had gekopieerd, een geluidsdrager die inmiddels tot de geschiedenis behoort: Because the night van Bruce Springsteen. Ook dat album had een iconische cover: Patti staat er in een vleeskleurig onderhemdje op. Haar zwarte schouderlange haar nog altijd in pieken. Haar blote armen hoog geheven, handen op haar hoofd, zodat haar linkeroksel in natuurlijke harigheid centraal op de foto pronkt. Kijk maar goed, zo is een vrouw nu eenmaal, zegt de foto uit een heerlijke tijd waarin zo’n vorm van vrijheid pasverworven was en tegenwoordig al haast pervers lijkt. Wat zou ik nog altijd graag mijn neus in die oksel steken!
Het waren de jaren waarin ik mijn eerste sigaretten rookte, gerold van Samsontabak en Jobblaadjes. Ik rookte nog in den duik, smokkelde mijn tabak, blaadjes en aansteker de grens over, met ouders, broer en zussen mee op reis naar Zwitserland in die witte Russische Volga waarin je met drieën vooraan kon zitten. Ik was vijftien, las Dostojewski’s Schuld en boete in een hoek op de achterbank en het waren de laatste weken dat ik in het geniep moest roken. In september ging ik naar het vierde jaar Latijn-Wetenschappen. Vanaf dat leerjaar was roken op school toegestaan. Vanaf dan zou ik dus net als mijn vader zaliger ook openlijk thuis tabakswalm verspreiden. Pas dertig jaar later zou ik van die kwalijke gewoonte af geraken.
Ik heb Patti Smith al eens live gezien in de AB. Met Raf ging ik eerst een hapje eten, een potje roken en een grote hoeveelheid rode wijn drinken. Tijdens het concert deed ik met dat laatste duchtig verder. De haren van Patti werden steeds grijzer en langer. Ik was op het einde zo dronken dat Raf me niet meer naar huis liet rijden. Mijn goede veel te vroeg gestorven vriend was met de trein van Mechelen naar Brussel was gekomen. Hij nam plaats achter het stuur van de oude Ford Escort. Zo geraakten we in Mechelen, na twee noodstops omdat ik onderweg moest braken en vijf minuten later plassen, of omgekeerd. Aan het station van Mechelen stapte Raf over in zijn rode pickup en dropte hij me veilig voor de voordeur in Haacht. ’s Anderendaags spoorde ik met een fikse kater om de auto en naar mijn werk in de Kreupelenstraat in Brussel.
Ik weet het, dit is geen stichtend verhaal, maar dat is het verhaal van Patti ook niet. Smells like teen spirit. Nog een van de prachtige covers die ze heeft gemaakt. Te beluisteren op een cd die ze met covers vulde en doopte met een cijfer. Twelve. Zo oud was ik toen ik voor het eerst hoorde dat Jezus voor iemands zonden stierf, maar niet de mijne. Aan het begin van die Gloria.