Een voorval in de Pizza Hut aan de Brusselse Beurs deed me nadenken over de talen in het diverse Brussel en vooral dan over de positie van het Nederlands. En voor ik het wist, liepen mijn gedachten verder naar Luik en Namen, naar een cultureel akkoord tussen Vlaanderen en de Franse Gemeenschap, naar talenkennis en wederzijds respect.
In Bekentenissen van een cultuurbarbaar, een recent boek van Sven Gatz, schreef ik als de Grijze Man een column onder de titel Hier spreekt men langzaam Nederlands. Ik liet me vrij optimistisch uit over de kennis van het Nederlands in Brussel. Ik verwees in volgende bewoordingen naar de Pizza Hut, meer bepaald naar een ervaring in de vestiging aan het Rogierplein: “Sommige dienstertjes, zeker die in de Pizza Hut, spreken zelfs beter Nederlands dan de Grijze Man Frans.” In die column gokte ik dat het door zijn goede kwaliteit zo succesvolle Nederlandstalig onderwijs in Brussel zijn vruchten begint af te werpen. Een recent incident in de Pizza Hut aan de Beurs verplicht me de lof voor de diensters van de pizzaketen te nuanceren.
Geen enkele serveuse in die vestiging bleek ook maar een woord Nederlands machtig te zijn toen mijn vrouw en ik er nog snel een hapje wilden eten voor we in de AB naar Patti Smith gingen kijken. Je verwelkomen, een tafeltje aanwijzen, de bestelling opnemen, een vraag stellen, een gesprek met de manager, niemand kreeg een woord Nederlands over de lippen. Allemaal wel Frans, sommigen ook Engels. Alleen de kassier, met een badge waarop een traditionele Vlaamse naam prijkte, laat ons zeggen Arthur Janssens, sprak wat Nederlands met haar op.
Vooral het opnemen van de bestelling was een onaangename belevenis. Er kwamen twee diensters noteren wat we wilden eten. In het Frans legde de geroutineerde dienster uit dat ze een nieuwe collega aan het opleiden was, voor wie het de eerste werkdag was. Spreken jullie Nederlands, vroeg ik. Non, antwoordde de geroutineerde kortaf. En ze draaide zich naar de nieuwe: spreek jij Nederlands? Het was haar reactie die het bloed naar mijn wangen joeg. Terwijl de nieuwe haar hoofd naar haar collega draaide, ontsnapte een pff haar lippen en gingen haar wenkbrauwen omhoog van verbazing over zo’n dwaze vraag. Onderstreept door het ophalen van haar schouders en een onverholen lach van geringschatting, antwoordde ze in overeenstemming met haar gebarentaal non.
De reactie van mijn vrouw deed de lach op het gezicht van de nieuweling meteen verdwijnen. Dit kan toch niet, zei ze tegen mij, luid genoeg om de gezichten aan de omliggende tafels te laten opkijken. Ik heb veel zin om op te stappen. De twee diensters struikelden over hun Franse woorden om zich te excuseren. Tiens, dacht ik, dat hebben ze blijkbaar wel begrepen. Een keer, twee keer, drie keer boden ze hun verontschuldigingen aan, elke keer oprechter en met meer ondersteunende gebaren. We hebben ze uiteindelijk aanvaard en deden de bestelling in ons beste Frans.
We keken om ons heen. Op één tafeltje naast ons na, waar een Chinese familie met jongvolwassen kinderen Chinees sprak, hoorden we enkel Nederlands praten. Toen de diensters weer verdwenen waren, richtte de jonge Chinese vrouw het woord tot ons. Met een mooie glimlach zei ze, alsof ze ons een geheim toevertrouwde: Het is niet dat ze geen Nederlands kunnen hoor, het is dat ze het niet graag spreken. En ze zei dit in het Nederlands.
Het stemde me tot nadenken. Hadden we gewoon pech, vandaag in deze Pizza Hut? Werkte er echt niet één dienster of kelner die in het Nederlandstalig onderwijs had gestudeerd of die in het Franstalig onderwijs toch een woordje Nederlands heeft opgepikt? Of is het personeel er zo weinig betaald, dat alleen laaggeschoolde eentaligen er aan de bak komen, gewoon omdat wie twee- of meertalig is elders beter zijn brood kan verdienen? Of klopt het wat de Chinese zei? Getuigde ze daarmee over haar ervaring, als buitenlandse Nederlandskundige in ons land?
Ik dacht aan onze citytrip naar Luik, een weekend of twee geleden, en eerder dit jaar, een weekendje in Namen. Daar ontmoetten we veel Walen die gretig waren om Nederlands te praten. In Namen en vooral in Luik stonden we verbaasd over hoe goed ze dat deden. De jonge ober in een Italiaans restaurant, het hotelpersoneel, marktkramers, museumbedienden, de Marokkaanse uitbater van een pittabar, caféhouders, mensen op straat,… Op school geleerd, zeiden ze. Luik, zo merkte mijn vrouw op, is een grensstad. Met Nederland en Duitsland op een boogscheut, met Nederlandstalige steden als Maastricht of Hasselt en Sint-Truiden binnen de invloedssfeer.
Dat zou een verklaring kunnen zijn. Als inwoner van Vlaams-Brabant verwacht je het niet in Luik in het Nederlands terecht te kunnen. In Brussel verwacht je dat wel. Het Nederlands is er van oudsher ingeburgerd en wettelijk even veel waard als het Frans. Het getuigt bovendien altijd en overal van respect als je in een winkel, café of restaurant de klanten in hun taal kunt bedienen.
Deze week nog riepen de ministers Sven Gatz en Joëlle Milquet in het kader van het Cultureel Samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap een subsidielijn in het leven voor culturele samenwerkingsprojecten tussen initiatiefnemers uit beide gemeenschappen. Tussen haakjes: vooral de Franstalige media waren in dat nieuws geïnteresseerd. Aan Vlaamse kant bleek er niet één krant bereid om, samen met Le Soir, in het kader van dit initiatief beide ministers vooraf te interviewen. Onvoldoende nieuwswaarde, luidde het.
Ik denk terug aan de Chinese. Zou zij een culturele samenwerking in België nieuws vinden? Zou zij er een teken in zien dat het Nederlands als Vlaamse cultuurtaal door alsmaar minder Franstaligen in dit kleine land wordt beschouwd als een taal die ze niet graag spreken of leren? Omdat ze het een kleine, overbodige, minderwaardige taal vinden?
Onze oudste dochter is onlangs deeltijds bij een federale culturele instelling aan de slag gegaan als onthaalmedewerkster, om een centje bij te verdienen terwijl ze in Brussel haar tolkenstudie afwerkt. Logisch dat een federale culturele instelling veeltalig onthaalpersoneel zoekt. Onze dochter is (zo goed als perfect) viertalig. Ze vertelde dat heel wat van de van oorsprong Franstalige onthaalmedewerkers die ze op haar werk inmiddels heeft leren kennen, amper meer dan een handvol Nederlands kennen.
Vindt die instelling misschien niet voldoende Franstalige studenten die goed Nederlands spreken? Of liggen de normen voor het Nederlands van Franstaligen er lager dan die van het Frans voor Nederlandstaligen? En zegt dat iets over hoe Vlamingen en Franstaligen naar elkaars taal kijken, hoe we in dit land met elkaar omgaan?
Toch groeit de twee- en meertaligheid in Brussel, vooral bij hooggeschoolden en bij cultureel geïnteresseerden. Dat hoorden we ook die avond rond ons, bij Patti Smith in de AB, een cultuurtempel van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Er is in deze stad wel degelijk een bovenlaag aan het groeien van Belgen en anderen, uit Brussel en van buiten Brussel, die de twee grote talen van het land door elkaar gebruiken, zonder daarbij na te denken. Als vanzelfsprekend.
Pingback: Geen Nederlands in de Comptoir des Galeries? | Peter Dejaegher