Als Haachtenaar hoor je primus te drinken. En hoor je Stella te verafschuwen. Nu meer dan ooit is dat het geval. De manier waarop AB InBev in Leuven een herstructurering tracht door te voeren terwijl de gigant reusachtige winsten maakt, vindt geen genade bij de publieke opinie, laat staan bij de bierdrinkers, laat staan in Haacht en omstreken, waar dat kleine broertje van de Stella al jaren in de schaduw van de grote broer overleeft.
Ik ben opgegroeid in de schaduw van de Primus Haacht Brouwerij. Om 12 u en op de andere uren van de brouwerij-shifts wedijverden de klokkentoren van de Onze-Lieve-Vrouw-van-Gedurige-Bijstand-kerk en de stoomfluit om de aandacht van het gehucht Haacht-Station. Ik zat in de klas met zonen en dochters van mannen die in de brouwerij werkten. De Brigands, de scoutsvereniging waar we allemaal bij waren, mocht als lokaal een oude brouwerijwoning gebruiken. Veel jongens gingen in de brouwerij hun eerste vakantiejob doen. Het was een stuk van ons, die Primus, een stuk om trots op te zijn.
Voor mij, en ik vermoed voor nog heel wat andere gemeentenaren, was Stella niet enkel slecht omdat Primus van Haacht was. Dat had ook te maken de grote eigenaar van de Stella, ook een dorpsgenoot. Eén met een eeuwenlange traditie zelfs: de adellijke familie de Spoelberch. Een grootgrondbezitter met een reusachtig domein dat langs de vaart Leuven-Mechelen ligt en met zijn poortgebouw bijna de Sint-Hubertuskerk van de Haachtse deelgemeente Wespelaar binnenvalt.
Als kind maakte ik kampen en boomhutten in dat domein, sloeg ik op de vlucht voor de boswachter, ging ik vogels kijken door de verrekijker, exploreerde ik de ijskelders, besloop ik de familievilla’s verspreid over het domein, onderzocht ik er de avonturige bezienswaardigheden zoals de vervallen orangerie of een gammele brug over vijvers. Het arboretum van het domein geniet enige faam en op het internet vind je zelfs sporen van een “vzw stichting arboretum wespelaar” terug, met een Engelstalige website.
En dat stoort me nu, zie. Zo’n familie die volgens het weekblad Humo de rijkste is van het land. Zo’n familie met een kleine de. Zo’n familie met praalgraven op het kerkhof van Wespelaar waar ook mijn vader ligt. Zo’n graaf waar je als jeugdleider in het Frans moest gaan smeken aan de poort om met je welpen of jongverkenners een bosspel in zijn ondoordringbaar bos te mogen spelen. Zo’n graaf met een gigantisch domein, amper toegankelijk voor het publiek. Met open monumentendag, ja, in een publicatie van een heemkundige kring, ja.
En dan is er nog het verhaal van de moord op het domein, dat de gemeente verkilde. Ik vind er weinig van terug op de encyclopdie van tegenwoordig, het internet, en doe dus een beroep op mijn geheugen. In mijn herinnering werd er _ in het begin van de jaren negentig? _ een twaalfjarig meisje gewurgd met een elektriciteitskabel aangetroffen. Ze zou haar plechtige communie doen in Tildonk, nog een deelgemeente van Haacht waaraan het domein paalt. De dader, een nazaat van de graaf, werd aangehouden, schuldig bevonden, ontoerekeningsvatbaar verklaard, zou al lang terug op vrije voeten zijn. Op internet ontdekte ik wel dat twee senatoren naar Noblesse Oblige en dit misdrijf verwezen in een “wetsvoorstel tot opheffing van diverse bepalingen inzake de adel” van 15 januari 2002.
In Haacht smaakt de Stella dus even goed als de verbrandingsoven. Waarvan de volksmond er gerust op is dat hij er niet zal komen. Omdat de graaf er tegen is, naar verluidt.