Billy, je bent al zo lang op de vlucht

Van zodra hij de Magdalenakerk voorbij is, ziet de Grijze Man het: een flard van een rood deken, tussen twee geparkeerde zwarte taxi’s. Zouden ze daar weer zitten? Exact op die onbegrijpelijke plaats van vorige week: bedelend op het voetpad aan het hotel, zowat onder de ramen van de ontbijtzaal.

De Grijze Man was al heel wat trouwe bedelaars gepasseerd, op de nauwelijks honderd meter van het Centraal Station naar het kerkje. De mistroostigaard die bedelt aan de stationsuitgang om de genezing van een of andere maladie te kunnen bekostigen. De mooie jonge moeder, die dag zonder haar baby met een roze mutsje op de arm, langs de zijgevel naast haar caddy. De vriendelijke clochard die elke passant een goede dag toewenst, in de tijd van het jaar uitgedost als kerstman. De intens droef naar de grond kijkende zwijger met in de ene hand een kartonnen bekertje en in de andere een kartonnen bordje: svp jaifaim (sic).

De bedelaars, landlopers en vagebonden doen de Grijze Man denken aan de figuren uit die mooie songs van Bob Dylan waaraan geen touw valt vast te knopen. Tijdens zijn verplaatsingen naar zijn werk en terug naar huis is hij al wekenlang zoet met een nieuwe reeks Dylannummers in zijn hoofdtelefoon.

Bij het passeren van de Magdalenakerk zingt Bob ‘there’s guns across the river aimin’ at ya, lawman on your trail, he ‘d like to catch ya’? Zou het toeval zijn? Het is de aanhef van Billy 1, een nummer dat Bob Dylan schreef voor Sam Peckinpa’s western uit 1973, Pat Garret and Billy The Kid.

Het nummer maakt deel uit van de soundtrack over de film, beiden vandaag al lang vergeten. De elpee bevat één nummer dat een regelrechte klassieker is geworden, gecoverd door veel artiesten: Knockin’ on heaven’s door (zie ook: https://bit.ly/2AbiWnC). ‘Billy, they don’t like you to be so free’, hoort de Grijze Man als hij tussen de zwarte taxi’s de familie onder het rode deken herkent.

Drie paar ogen onder de letters Novotel kijken smekend terug als de Grijze Man hen monstert. De vrouw is een jonge moeder met halflang zwart haar en hoge jukbeenderen. Met hoop in haar ogen presenteert ze een kartonnen bekertje. Ze zou in haar dorp van herkomst het prinsesje geweest kunnen zijn waarop vele jongens verliefd werden, denkt de Grijze Man.

‘Campin’ out all night on the veranda’, zingt Dylan. Het zoontje is een kleuter die warm gehouden wordt tussen de ouders. Hij volgt het voorbeeld van zijn moeder en kijkt de Grijze Man zo vriendelijk aan als een kleuter dat kan, hopend op een geldstuk in zijn bekertje, al mag het voor hem even goed een snoepje zijn.

De vader heeft nog de bravoure op zijn gezicht van een jongen die soldaat moet worden en zich kranig houdt. Als de Grijze Man hem vorsend voorbijloopt, trekken zijn mondhoeken de glimlach op zijn gelaat al naar een grimas. Verontschuldigend kijkt de Grijze Man rond zich, naar al die andere pendelaars die zich naar hun warme kantoren haasten. Waarom, vraagt hij zich af, stopt er niemand om een praatje te maken met die mensen zo dicht bij een betere wereld, op de drempel van dat fraaie familiehotel? ‘There’s always some new stranger sneakin’ glances’. Waarom gooit niemand een euro in de bekertjes van die gelukzoekers?
‘Billy, you been runnin’ for so long… Billy, you’re so far from home’.

Dit bericht werd geplaatst in Bob Dylan, Brussel en getagged met , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie