Onwel in Amsterdam, blij van Nederland

Na een kille regendag in Amsterdam, verkennen de Grijze Man en zijn vrouw Alkmaar. Naar de kaasstad in Noord-Holland komen ze nog terug, beloven ze het meisje aan de receptie van hun hotel, dat mooier is dan het Melkmeisje van Johannes Vermeer.

Vanuit Alkmaar is Amsterdam eenvoudig met de trein te bereiken. Een busritje van het Golden Tulip naar het station kost amper één euro en met de trein is het dan nog maar een klein half uurtje sporen naar Amsterdam-Centraal. Dat kost wel nog 16 euro per persoon. Maar met de auto zet je er finaal langer op en moet je ook nog een dagtarief voor een parking ophoesten.

Bovendien geven de Nederlandse Spoorwegen (NS) de reizigers echt het gevoel dat het met hun treinen altijd een beetje reizen is. De Belgische (NMBS) houden hun reizigers dat voor. In Nederland namen de Grijze Man en zijn vrouw stipte treinen, surften ze onderweg op gratis wifi en kregen ze enkel met vriendelijk personeel te maken, zowel aan boord als in de stations.

Een zee van mensen stroomt van het station Amsterdam in, de kou, de regen en de geur van cannabis tegemoet. De Grijze Man en zijn vrouw volgen de massa de winkelstraten in, het uitstekend kompas in het hoofd van de vrouw gericht op het Rijksmuseum. De keelpijn die die ochtend in volle hevigheid was uitgebroken, doet haar het noorden niet verliezen. Met e-tickets die het aanschuiven zullen beperken in de binnenzak, waadt het koppel door de massa naar die veilige beschutting voor het gure weer.

In het vermaarde museum moet natuurlijk toch nog wat aangeschoven worden, voor de gratis garderobe. Tijdens het wachten overschouwt de Grijze Man bewonderend de puike organisatie van het publieksonthaal. Ook hier lijkt klantvriendelijkheid het voornaamste criterium te zijn bij de selectie van het personeel. Zelfs als de vrouw van de Grijze Man haar verkouden keel schraapt en aan de eerste de beste zaalwachter de kortste weg naar de Nachtwacht vraagt, krijgt ze een voorkomend en ter zake doend antwoord, de glimlach inclusief.

Het lijkt wel of iedereen in het museum op weg is naar die Nachtwacht. Maar onderweg houdt de Grijze Man ook even halt aan het Melkmeisje. Hij is niet als enige in de ban van die trekpleister. Nu hij het schilderijtje in het echt voor ogen heeft, voelt hij zich een beetje beetgenomen. De dienstmeid die Vermeer melk laat gieten is helemaal geen Hollandse schone. ‘Jij verwart die dienster misschien met het Meisje met de Parel’, troost zijn vrouw hem, ‘die is mooier.’

Helaas hangt het Meisje met de Parel niet in het Rijksmuseum van Amsterdam maar in het Mauritshuis in Den Haag. Dan maar aanschuiven voor de Nachtwacht, volgens het Rijksmuseum en miljoenen Nederlanders een van ’s werelds beroemdste schilderijen. Al is die reputatie ervan niet altijd zo onkreukbaar geweest. In 1715 werd het overgebracht naar het stadhuis op de Dam, maar daar paste het niet op de gereserveerde plaats. Dus werd er maar een stuk van afgesneden. Overigens, leert de Grijze Man die memorabele dag in Amsterdam, heet dit wereldvermaarde schilderij uit 1642 eigenlijk “De compagnie van kapitein Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren”. De bijnaam “De Nachtwacht” duikt pas in een geschreven gedaante op in 1797.

Na het museumbezoek houden de reizigers halt aan een uitmuntende chocolade-speciaalzaak, waar de almaar zieker wordende vrouw van de Grijze Man de gelegenheid te baat neemt om een voorraadje van haar lievelingseten met een zeer hoog cacao-gehalte in te slaan. Waarop ze na lang zoeken naar een eetgelegenheid met lege stoelen ver na theetijd in een Catalaanse tapasbar vol oude foto’s van FC Barcelona belanden.

En dan vinden ze het beiden genoeg geweest. Het slechte weer, de drommen toeristen en de opspelende keelontsteking drijven het koppel terug naar het station. De vrouw kuchend, raspend en hoestend, de Grijze Man behaaglijk in een pas in de solden aangeschafte jas bestemd voor de polaire zones van de planeet.

’s Anderendaags begeven ze zich in dezelfde kou maar onder een schuchter winterzonnetje het centrum van Alkmaar in. In de winkelstraten vindt de Grijze Man nu wel afgeprijsde loopschoenen in zijn maat. In een confectiezaak tikt zijn vrouw koopjes op de kop voor de dochters. In de VVV, zoals het toerismebureau bij onze noorderburen heet, lopen drie personeelsleden zich de sloffen onder het lijf om het de twee Vlaamse bezoekers naar de zin te maken. Overal doorheen de binnenstad struikelen ze over de pittoreske winkeltjes, de bourgondische eet- en dranktentjes, met Vlaamse én met Nederlandse biertrouvailles, zoals in De Koning. Ze genieten van de fotogenieke hoekjes, bruggetjes en gevels, de kleinheid van de huisjes, de netheid van het openbaar domein en de goede staat van de infrastructuur.

Het vriendelijke Alkmaar lokt de filosoof in de Grijze Man uit zijn tent. ‘Moesten Vlaanderen, Brussel en België hun sterke punten kunnen exporteren naar Nederland en vice versa,’ droomt hij luidop, ‘wat een goed, groots, sterk en vrij Europees land om in te leven zou die nieuwe staat kunnen zijn.’

Dit bericht werd geplaatst in De Grijze Man, kunst, politiek, reizen en getagged met , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie