De boerderij zit nog in mijn gedachten. De boerderij in de Westhoek waarachter we 28 jaar geleden in een glooiende weide onze tenten hadden opgeslagen. We zijn er met de mannen terug langs geweest, na al die tijd. Ze zag er volslagen verwaarloosd uit.
De meeste manen waren toen verkenner of jongverkenner. Ik was welpenleider. Ouder dan hen dus. Maar ik was nog niet naar het leger geweest, een verplichting die in die jaren voor alle jonge mannen gold.
Ik herinner me dat enkele andere leiders van mijn leeftijd toen wel hun legerdienst al aan het vervullen waren. Ze lieten de jongverkenners en verkenners tijdens dat kamp opvallend meer dan anders pompen en op hun buik kruipen door een weide bezaaid met koeienvlaaien. De drill van in het leger had zijn weg gevonden naar de scouts.
Maar de hoeve was er dus bepaald niet op vooruitgegaan. Ik meende wel het erf te herkennen en de structuur van de gebouwen die er stonden, op een grote varkensstal na. Die zou wel eens minder dan 28 jaar oud kunnen zijn. De stallen waren leeg. Onkruid en gras overwoekerde het erf. De rolluiken van de meeste ramen in het woonhuis waren neergelaten. Waar ooit verf aan hing, bladderde die nu af. De landbouwwerktuigen die er stonden, waren beroest en oud en leken al lange tijd niet meer gebruikt.
Plots, toen ik het niet meer had verwacht, kwam uit een deur een sjofel besje tevoorschijn dat er nog ouder uitzag dan wat wellicht haar leeftijd was. Verbaasd maar niet bevreesd voor de verrassende invasie van mannen op haar erf vertelde ze dat de boer al een tijdje dood was. Niemand herkende haar en gelukkig misschien herinnerde zij zich ons ook niet.
’s Anderendaags haalde het nieuws over de besparingen in het leger zelfs stafchefs op rust uit hun winterslaap. Ik dacht terug aan de verkommerde boerderij en de uitgeleefde boerin. Het leger wacht dezelfde toekomst als de hoeve en haar hoedster aan onze kampplaats van 28 jaar geleden.
Dit zijn geen besparingen meer, zei de huidige stafchef, generaal Van Caelenberge, maar een amputatie. Hij rekende voor dat het leger in al zijn componenten één op vijf dingen die het nu doet, niet langer zal kunnen doen. Vanaf volgend jaar kan het vehikel waarmee waarmee honderdduizenden Belgen ooit hun vaderland dienden, niet meer investeren in groot materieel.
Het lijkt wel of niemand in de politieke meerderheid defensie nog verdedigt, wanneer er afwegingen tegen andere prioriteiten dienen te worden gemaakt. Of zou het kunnen dat niemand in de oppositie nog kritiek durft uit te oefenen op besparingen bij het leger? Het resultaat blijft hetzelfde. Zelf voel ik me niet langer beslagen om te oordelen of onze bestuurders verstandig of onverstandig doen om het leger blauwblauw te laten verkommeren.
De mannen hebben afgesproken om volgend jaar op weekend te gaan in de buurt van
Crupet. Een pittoresk dorpje tussen Namen en Dinant, in de buurt van de Maas. We waren er 27 jaar geleden met de scouts op kamp. We leerden er interessante Waalse bieren als Triple Moine, Gauloise en Saison Regal appreciëren. Op dat moment was ik aan mijn legerdienst bezig.
Op het kampterrein, waar dat jaar voor het eerst in de geschiedenis van mijn scoutsgroep uit Haacht gidsen samen met verkenners op kamp waren, maakte ik op een onbewaakt moment mijn entrée, omdat het belang van mijn militaire dienst me volgens mijn peletonscommandant niet toeliet het volledige scoutskamp van bij het begin bij te wonen. Ik gooide de meegetjoepte thunderflashes, die we als oefengranaten gebruikten, naar de commandotent waar mijn vrienden van de scoutsleiding verzameld zaten, alsof ik op mijn eentje een raid uitvoerde. Ik was toch niet voor niets paracommando? Ik herinner me nog dat niemand mijn geslaagde actie op prijs stelde. In vredestijd is onbegrip ’s legers loon.