Mon-tal-to. Een woord dat vertrouwd in de oren klinkt. Onder die naam sluimeren in Italië enkele mooie dorpjes in de zon.
In de regio’s Piëmont, Marche, Calabrië, Ligurië, Lombardije en Lazio liggen ze te soezen naast een achtervoegsel als Uffugo, Dora of Pavese, omgeven door glooiende wijngaarden, als je Google afbeeldingen mag geloven. In Toscane staat een Castello di Montalto en in de tip van de Italiaanse laars rust het Aspromonte-massief, waarvan de top van de Montalto als een grote teen 1.954 meter boven de zee priemt. Het internet vindt zelfs in de VS, in Noord-Ierland en in het Europees Parlement sporen van Montalto, het edel geslacht waarin de latere paus Sixtus V ter wereld kwam.
Nergens vermeldt het internet een boot, laat staan de foto ervan, die zo heet. En net naar die Montalto stonden, op zekere dag in de vroege jaren zestig, vanop de kade van een Antwerps dok, twee jonge vrouwen te zwaaien, de ene een prille dertiger en de andere nauwelijks ouder dan twintig, uitgelaten als jonge veulens omdat hun geduld eindelijk werd beloond. Het waren de vrouw die nog niet wist dat ze mijn moeder zou worden en haar oudere nicht Diana. Een beetje gegeneerd om de om aandacht vragende vrouwen diep beneden, stak vanop de brug een man in het uniform van officier ter lange omvaart ten langen leste dan toch maar schuchter zijn hand uit: het is al goed, ik heb jullie gezien.
De man zou mijn vader worden. Hij verbleef in Antwerpen bij Diana en haar man, die in het centrum van de koekenstad een groentewinkeltje uitbaatten. De zeeman had kennis met de vrouw van een jaar of twintig. Zo omschreef mijn moeder het prille stadium van haar relatie aan de jongvolwassen Jolente, Winke en Isabel, die haar woorden opzogen. Rond de zondagse tafel hoorde ik haar verhaal zelf voor het eerst en dacht, moet ik daarvoor 51 jaar zijn geworden.
Mijn moeder had het zo geregeld dat haar lief van maandag tot vrijdag bij haar nicht kon verblijven in Antwerpen, toen hij er, in dienst van de Compagnie Maritime Belge (CMB), de Montalto hielp prepareren om als schoolschip te dienen voor de Hogere Zeevaartschool. Daar was de ranke barkentijn Mercator, van de foto hiernaast, net uit de vaart genomen.
Het maandenlange verblijf van de officier en de bezoekjes van mijn moeder aan haar nicht in Antwerpen, met overnachtingen – in afzonderlijke kamers vanzelfsprekend, voegde oma haar kleindochters toe -, smeedden tussen mijn ouders en de familie van Diana, die wij tante Diana noemden, een band waarvan ik nu pas, een halve eeuw later en spijtig genoeg na het verscheiden hunner mannen, de dikte begrijp.
Mijn moeder vond het geweldig, dat werk aan de Montalto, aan wal. Dat had ze veel liever dan de zeereizen die mijn vader in het begin van hun kennis nog maakte. Want dan was hij lange maanden van huis weg, vertrekkend uit Antwerpen, de haven die toen sterker naar de wijde wereld geurde dan Zaventem, koers zettend naar Matadi in Congo, de Rode Zee of de Perzische Golf, met pakketboten en grote cargoschepen. Op zijn witte kitbag die ik later bij de scouts zou verslijten, noteerde hij met een dikke viltstift de exotische namen van de havensteden waar hij aanmeerde: Tunis, Port Saïd, Koeweit, Tenerife…
Ergens in mijn ouderlijk huis moet nog zijn zeemansboekje slingeren, staan de fotoboeken vol zwart-witfoto’s uit die verre streken, wachten veilig zijn dagboeken die hij in die jaren is beginnen bijhouden op een lezer. En ligt dat handgeschreven liedboek, met zijn lievelingsliedje, nooit toonvast gezongen, het prachtige zeemanslied van Bobbejaan Schoepen uit 1952.
Zie ik de lichtjes van de Schelde
Dan gaat m’n hart wat sneller slaan
Ik weet dat jij op mij zult wachten
En dat je aan de kaai zult staan
Dankzij Nonkel Georges geraakte ik toch aan een foto van de Montalto! Bedankt Nonkel!
LikeLike
Pingback: Handleidkunde | Peter Dejaegher