Na “Oh Mercy” leek het wel of de grote inspiratie het lichaam van Bob Dylan had verlaten. Hij toerde veel met een “Never Ending Tour”. Hij ontving prijzen en eretekens voor verdiensten uit het verleden als die zanger en tekstschrijver die generaties bezielde met zijn woorden, ideeën en muziek. Hij hield zich bezig met de kinderen wanneer hij kon. Hij regelde zijn financiële zaken als was het ineens het voornaamste in zijn leven geworden. Hij bracht geen platen meer uit met eigen nummers maar recycleerde, via zijn Bootleg Series en een Unplugged-plaat, en hij coverde, gravend in de bluesgeschiedenis, op “World Gone Wrong” en “Good as I been to you”.
Bovendien moest Dylan tijdens de opnames van een nieuwe plaat in het ziekenhuis worden opgenomen met pericarditis, een ontsteking van het hartzakje, waaraan hij bijna overleed. Hij was natuurlijk als mid-vijftiger niet meer van de jongsten. Zijn ziekte verplichtte hem een Europese toernee af te zeggen. Dylan was een beetje een old star geworden. Zo’n grote naam die muziekliefhebbers jong en oud nog respecteerden. Die ze nog eens graag aan het werk wilden zien, vooraleer hij ermee zou kappen.
Zo stond Dylan op Woodstock ’94, een enorm festival in Saugerties, New York, om het zilveren jubileum van het legendarische festival uit 1969 te vieren. Dylan had er indertijd voor gekozen om dat festival vlakbij zijn woonplaats naast zich neer te leggen. In de plaats gaf hij met The Band een concert op het festival op het eiland Wight, in Engeland. Maar in 1994 was Dylan de hoofdact, na nineties-bands als de Red Hot Chili Peppers.
Dylan liet lang op zich wachten, maar toen hij eindelijk uit zijn bus stapte en in een zwart pak met witte biezen onder de lampen van het podium verscheen, ging het publiek, dat vooral bestond uit jonkies, door het lint. ‘Bobs ontvangst op Woodstock ’94 was het eerste belangrijke teken dat zijn muziek zijn eigen tijd was ontstegen en gekoesterd werd door de kinderen van de mensen die hem in de jaren zestig en zeventig voor het eerst hadden gehoord’, noteerde Howard Sounes in “Down the highway”.
En dan bracht Dylan, zeven jaar na “Under the Red Sky” eindelijk nog eens een plaat met eigen nummers uit. Deze “Time Out Of Mind” uit september 1997, zijn dertigste studioplaat, was een zelden geziene comeback. Ineens haalde hij opnieuw het niveau van zijn allerbeste platen uit de vroege jaren. Elvis Costello noemde “Time Out Of Mind” zelfs zijn allerbeste plaat ooit. Hij won er in één keer drie Grammy Awards mee: voor het Beste eigentijdse folk-album, de Beste mannelijke rockzanger (voor het nummer “Cold Irons Bound”) en voor Album van het jaar.
Voor die nieuwe plaat was hij opnieuw in zee gegaan met Daniel Lanois, de producer van zijn vorige hoogvlieger “Oh Mercy”. De plaat bevatte tal van prachtige nummers. Daar was onder andere “Not dark yet” bij, waarover ik al een stukje schreef (https://peterdejaegher.com/2017/02/25/het-wordt-nog-niet-donker-lang-niet/). Hier kan ik er nog aan toevoegen dat Emmylou Harris dat lied ooit de best geschreven song over oud worden noemde.
“Time Out Of Mind” was gedrenkt in het gevoel van sterfelijkheid, eenzaamheid, mislukte liefdes, bitterheid zelfs. Er staan onvergetelijke ballades op als “Tryin’ to get to heaven” of “Standing in the doorway”. De single “Love Sick”, een traag bluesnummer vol levensmoeheid, werd op concerten door het publiek zo stormachtig onthaald als Dylans grootste klassiekers.
Oude blues vormt de ruggengraat van “Time Out Of Mind”, van de Mississippidelta tot de rivieren en swamps van Louisiana. Maar Lanois liet er nieuwe technologie en hiphoptechnieken op los. Dat geeft een bijzonder effect, zoals op het traag en opzwepend swingende “Cold Irons Bound” waarboven de rasperige sleepstem van Dylan zich verheft. Heerlijk om op te dansen, die Grammy-winnaar.
“Highlands”, het afsluitend nummer van zestien minuten dat traag swingt, verveelt me dankzij een pientere dialoog tussen Dylans stem en een repetitief orgel, twee gitaren, een bas, toetsen en percussie, geen seconde. Ook de tekst, vooral het gesprek tussen de dienster uit een restaurant in Boston en een oude verlopen kunstenaar, beklijft. De dienster probeert de vergeten artiest te overtuigen om haar te tekenen, terwijl de kunstenaar alles doet om daaraan te ontsnappen. Als de artiest dan uiteindelijk toegeeft, is de dienster allesbehalve tevreden met het resultaat, “that don’t look a thing like me”. Toch wel, argumenteert de artiest, je maakt een grapje, antwoordt de vrouw. Dat wenste ik, zingt Dylan.
Waarop de vrouw een onverwachte vraag stelt: jij leest geen vrouwelijke auteurs zeker? De artiest ontwijkt eerst de vraag, maar zegt dan: ik heb Erica Jong gelezen. Een auteur die mij helemaal onbekend was, maar die blijkbaar in 1973 “Fear of Flying” een uitstekende roman heeft gepubliceerd. Uiteindelijk verlaat de artiest het restaurant. Hij doolt nog wat rond tussen feestneuzen zonder doel. En Dylan zingt: Every day is the same thing, out the door. Feel further away than ever before. Some things in life it just gets too late to learn. Well, I’m lost somewhere, I must have made a few bad turns.“
Midden in de jaren negentig werd Dylan voor het eerst genomineerd voor de Nobelprijs Literatuur. Hij heeft hem ruim twintig jaar later dus toch gekregen. Na het uitbrengen van “Time Out Of Mind” sierde hij opnieuw, na 23 jaar, de cover van Newsweek, onder de titel: Dylan leeft. Zeg dat wel.