Enkele dagen geleden kocht ik “Bob Dylan compleet”. Philippe Margotin en Jean-Paul Guesdon diepen in dat vuistdikke boek de verhalen op achter de liedjes die vanuit de pen van de meester wereldwijd meer dan een halve eeuw lang platenkasten, hoofden en harten hebben gevuld: 492 Dylansongs in totaal, uitgebracht op 36 platen van 1962 tot 2015, dus zonder de bootlegseries, de live-platen en verzamelelpees.
Als de schat van Scharlaken Rackham voor kapitein Haddock, ligt het boek bij me thuis op de salontafel. Een beetje om de ogen uit te steken van andere Dylan-fans die toevallig op bezoek zouden komen. Maar alleszins om te lezen, in kleine stukjes per liedje tussendoor. En dan mijn geest de vrije loop te laten.
Ik hou vooral van Dylan om de zeggingskracht van de liedjes die hij heeft geschreven. Ik ben dan ook broodschrijver en geen muzikant. De teksten van de liedjes staan niet in het boek. Op mijn 16de, op schoolreis in Londen, kocht ik het belangrijkste souvenir voor mezelf op Portobello Market: “Bob Dylan. Writings & Drawings” een songbook gepubliceerd in 1973, verlucht met tekeningen van hem zelf, in spaarzame, schrale lijnen en bizarre kronkels. Wie de even klare en rake maar vaak ook ondoorzichtige en raadselachtige songteksten van Dylan zoekt, vindt ze vandaag allemaal gratis op internet.
In het boek ben ik inmiddels beland bij het voor mij eerste echt interessante album, het tweede, “The Freewheelin’ Bob Dylan”. Het bevat verschillende parels. Zoals het al kapot gespeelde “Blowing in the wind”. Het was het eerste liedje van Bob Dylan dat ik leerde kennen. Ik was nog een kind, het moet ergens in de jaren zeventig zijn geweest, en ik zat godbetert in de kerk voor een communieviering.
Dylan schreef dit liedje blijkbaar in tien minuten tijd, in koffiehuis The Commons in Greenwich Village, New York, in april 1962. Wat hij in de tijd van een sigaret uit zijn pen liet vloeien, werd nadien veelvuldig gecoverd en vertaald en kreeg de status van hymne en strijdlied, einde augustus van het jaar nadien al, bij de historische Mars op Washington van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging.
Bij die laatste club was Dylan betrokken geraakt via zijn liefje, Suze Rotolo. Op de hoes van “The Freewheelin’ Bob Dylan” staan ze trouwens arm in arm, hij rillend en nonchalant naar de grond in plaats van naar de fotograaf kijkend in zijn voor het winterse weer te dunne leren jasje. Die hoes alleen al was een revolutie in vergelijking met de toen gangbare geposeerde foto’s.
De zanger drong dus met “Blowin’ in the wind” mijn jongensleven binnen. Ik zal maar meteen verklappen dat het om een Nederlandse uitvoering van het lied ging. Het koor ondersteunde enkele zangers die zichzelf begeleidden op gitaar. Het was de tijd dat pastoors meenden progressief over te komen door in hun hoogmissen jonge mannen met lang haar en baarden op een akoestische gitaar te laten rammen. In het koor zongen en speelden heel wat jonge mannen en vrouwen mee, herinner ik me. Enkelen van hen kende ik zelfs, fiere welp die ik was, als scouts- en gidsenleiders. Vandaag is het koor een bejaardenclub.
Tijdens mijn kinderjaren vormde de kerk in mijn dorp de gemeenschap. Jong en oud verzamelden in de mis. Bovendien wakkerden de veranderende tijden (nog een gevleugeld woord dat we aan zo’n vroege jaren zestig liedje van Dylan danken: “The times they are a-changin”) hoop op vrijheid aan voor iedereen, voor en ook achter het altaar. Vooral de emancipatie van de vrouw maakte in die jaren grote vorderingen, met steeds meer gelijke rechten voor vrouwen in steeds meer sectoren van het maatschappelijk leven.
Op het einde van de jaren zeventig deden bijvoorbeeld in een mannenbastion als het leger de eerste vrouwelijke officieren hun intrede. Danielle Levillez, sinds 1979 militaire apothekeres, zou het in 2002 tot de eerste vrouwelijke kolonel schoppen. De mannen die de kerk vanuit bisschoppelijke paleizen en het Vaticaan leiden, verwijzen nog altijd naar tweeduizend jaar oude heilige boeken om vrouwen de toegang tot het priesterschap te ontzeggen. En dan maar piekeren over waarom de kerken leeg zijn en Jezus, toch de vriend van de armen, kleinen en zwakken, de kracht verloren is om volgers te roepen. In hoeveel landen van het westerse halfrond zouden die te hoop gelopen kerkgangers gezongen hebben, sinds de jaren zestig, Dylan parafraserend: ‘weet je hoe dikwijls men d’ogen soms sluit, voordat men het onrecht herkent?’
Soit, een jaar of twee later ontdekte ik het liedje van Dylan in zijn originele versie. En ontdekte ik dat het door Peter, Paul en Mary (let op die namen!) gezongen werd bij die beroemde Mars, op de trappen van het Lincoln Memorial voor een kwart miljoen betogers, die er Martin Luther King die mythische woorden hoorden zeggen: ‘I have a dream’.
De toen 22-jarige Dylan was daar ook. Hij trad er zelfs op. Hij zong “Only a pawn in their game”, een vandaag veel minder bekend protestlied over de moord op de zwarte Medgar Evers, enkele maanden eerder, in juni 1963. Die oudstrijder van de Tweede Wereldoorlog was burgerrechtenactivist geworden in Mississippi. Hij spande zich daar onder meer in om de rassenscheiding op de universiteit stop te zetten, in lijn trouwens met een uitspraak van het Hooggerechtshof die bijna tien jaar oud was. Een blanke extremist schoot hem in de rug toen hij voor zijn huis uit zijn auto stapte. Enkele uren voordien had president John Kennedy in een toespraak op televisie zijn steun betuigd aan de burgerrechtenbeweging.
In het ziekenhuis van Jackson wou men de zwaargewonde Evers eerst niet verzorgen omdat hij zwart was. Hij overleed er vijftig minuten later. Zijn moordenaar geraakte, na twee mislukte pogingen door homogeen blanke jury’s, pas in 1994 veroordeeld, verneem ik op Wikipedia. Vandaag is Evers een geëerde held met een graf op Arlington Cemetery en een standbeeld in Jackson. Maar is de gelijkheid van zwarten en blanken in de VS vandaag verworven?
“Only a pawn in their game” klinkt zoveel jaren later nog altijd als een aanklacht. Net zoals “Blowing in the wind”. De tijden zijn nochtans wel degelijk veranderd, zij het niet overal en niet voor iedereen. Na twee termijnen van de eerste zwarte president is de kans groot dat we straks ook voor het eerst een vrouw het hoogste ambt van de VS zien vervullen. Mijlpalen! Maar voor vele anderen blijft het bij hopen en dromen.
Mooi artikel. Nog zo’n juweeltje….The lonesome death of Hattie Carroll
LikeGeliked door 1 persoon