De tweeling lacht. De jongens herkennen me. Ze hebben hun cursus kinantropometrie op hun schoot liggen en overlopen op de trein nog snel enkele details. Ze geven de indruk hun examen met het volste vertrouwen tegemoet te zien. Ik wens hen veel succes, voor alle zekerheid. Mijn jongste dochter stuur ik ook een sms-je, zij zag er gisterenavond niet zo boordevol vertrouwen uit en ze was allesbehalve goed in het opsommen van dysfuncties ten gevolge van tekorten aan bepaalde vitaminen. The ties that bind zit in mijn hoofd. Banden die binden. Op 9 juli zie ik The Boss terug.
Schuin rechtover me op weg naar Brussel ligt een vrouw te slapen. Haar mond is opengevallen en toch lijkt ze gelukzalig te lachen. Misschien droomt ze wel een mooie droom, beeld ik me in. Dat ze met haar man en kinderen voor vaderdag op het terras van het beste ijssalon uit de buurt een ijsje zit te eten. Haar man is twee jaar geleden overleden. You been hurt and you’re all cried out you say.
In het Centraal Station klap ik node De voorstad groeit dicht. De onvergetelijke debuutroman van Boon uit 1942, met de lotgevallen van de bewoners van zeven armtierige rijwoningen en een rijk herenhuis dat in de boekenkast al jarenlang op een lezer wacht, heeft me al dagen in zijn greep. Al die ingehouden gevoelens, verloren dromen en vernielde idealen, terwijl de stad oprukt en alles verandert en tegelijk alles hetzelfde blijft: de armen arm en de rijken rijk. You’re so afraid of being somebody’s fool.
Met zijn plooifiets als aanvalswapen voor zich uit gericht en ogen blauw en hard splijt een man met een gedetermineerde kop als Breivik de onophoudende school pendelaars die de trap van het Centraal Station oprukken. Hij is te laat de muil naar de ondergrond ingestoven. You walk down the street pushin’ people outta your way. Als hij beneden het perron komt opgestormd waar de trein naar Knokke vertrekkensklaar staat, zal de treinbegeleider in de deur hem met een afwerend gebaar niet meer toelaten en zal hij luid merde! roepen.
Buiten het station praat een dakloze vrouw van vijftig tegen de caddy met haar bezittingen. Ze vertelt over haar reis naar Parijs van zeven jaar geleden, met haar zoon toen die zich nog niet verhangen had en zij gewoonlijk nog stopte met drinken als ze zich na twee glaasjes schuimwijn licht in het hoofd voelde. I would rather feel the hurt inside, yes I would darlin, than know the emptiness your heart must hide.
Voor het rode voetgangerslicht wacht eenzaam een vrouw van dertig op een groen ventje. Haar ogen voelen als pingpongballen van uitgeweend verdriet en slaaptekort. Veel mannen al hebben haar de vrouw van hun leven genoemd. Maar de prins op wie zij wekenlang haar zinnen had gezet, heeft haar de avond voordien afgewezen. You don’t want nothin’ that anybody can touch.
Twee vrienden komen elkaar op het voetpad tegen en kloppen mekaar op de schouder. Terwijl ze het verlies van de Rode Duivels becommentariëren leggen ze de laatste meters samen af. Ze gaan onder de halfronde toegangsboog van een gerenoveerd gebouw van een teloorgegane bank de Rijksdienst voor het Jaarlijkse Verlof binnen, waar ze door het leven gaan als collega’s en hun gedeelde vakanties geheim houden. The ties that bind. Now you can’t break the ties that bind.
Morgen komt mijn oudste dochter terug uit Berlijn, waar ze enkele maanden lang haar Duits heeft geoefend. In die lange tussentijd die ze van huis was hebben we haar gemist. Over enkele dagen loopt ze weer langs de straten van Brussel waar nog altijd kortgeschoren jongens in camouflagepak en met een afgekookte rode baret op hun kop patrouilleren en niet alle toegangen van het Centraal Station geopend zijn. Terwijl de wereld solidair rouwt om de doden van Orlando en de tussentijd nog blijft duren, zal ze haar vriendin terug zien. You can’t forsake the ties that bind.