Tijdens mijn kinderjaren in Nossegem, was het televisie kijken beperkt. Bij ons thuis mochten we naar de kinderuitzendingen van Nonkel Bob en Tante Terry kijken, een educatieve quiz en de jeugdreeks van het moment. Mijn vader zaliger keek alleen naar het nieuws.
En naar de voetbal. Dat laatste was fijn, dan mocht ik naast hem zitten. We konden getweeën net in de grijze eenzit, die we dan recht voor onze zwartwit-tv draaiden. Ik mocht de eerste helft meekijken. Daarna moest ik gaan slapen, ‘want morgen is het school’.
Tijdens mijn tienerjaren in Wespelaar keek mijn vader meer televisie. Hij las ’s avonds zijn krant, dutte dan wat in en keek met een half oog af en toe eens op om te controleren of zijn kroost wel naar stichtende programma’s aan het kijken was. Maar van sommige humoristische series van eigen bodem op de BRT, zoals De Collega’s of de eerste jaargangen van De Kampioenen, was hij wel een grote fan. Toen Jomme Dockx en Balthazar Boma de Vlaamse huiskamers in lachen deden uitbarsten, zat er al kleur in de televisie.
Een videorecorder of digibox bestond natuurlijk nog niet. Je moest thuis blijven als je een programma echt wilde zien. Dat laatste deed mijn vader alleen voor de historische documentairereeksen van Maurice De Wilde over de Tweede Wereldoorlog. Dan moesten de kinderen ook stil zijn, zodat papa alles goed zou verstaan wat die oude mannen bazelden. Aangezien ik de oudste was en uit het gedrag van mijn vader opmaakte dat die lang vervlogen oorlogstijd wel heel belangrijk moest zijn geweest, keek ik mee.
Mijn vader had nog beklijvende herinneringen aan de bevrijding. Hij was een jaar of zeven in ’44. Hij vertelde me ooit dat hij gezien had hoe mannen en vrouwen op een kar door het dorp werden gevoerd, beschilderd met hakenkruisen. Een vrouw werd kaal geschoren “omdat ze met den Duits had gelopen.” Het heeft lang geduurd vooraleer ik begreep wat mijn vader daarmee bedoelde. Ik denk dat hij het vergrijp zelf ook nog niet begreep, toen hij het tafereel voor zijn kinderogen zag. Op die kar stonden naast de vernederde jonge vrouw ook enkele notabelen van het dorp, met nog weinig noten op hun zang. Er rond schreeuwende, opgewonden, woedende mensen, enkelen met een witte armband, en veel zwijgende toeschouwers.
De oorlogshandelingen in de regio Brugge behoorden tijdens de Tweede Wereldoorlog nu niet bepaald bij de wreedste van Europa. Maar de oorlog was wel dichtbij. Mijn twee grootvaders waren na de blitzkrieg krijgsgevangen geweest in Duitsland. Daar hadden ze aardappelschillen moeten eten, vertelden ze me met grote ogen.
Door wat kinderen zien, zelfs al komt er geen bloedvergieten bij te pas en zelfs al begrijpen ze niet goed wat er juist aan de hand is, grijpt een oorlog toch diep op hen in. En door de verhalen die doorgegeven worden, zelfs op latere generaties. Het was Maurice De Wilde die mezelf en wie weet ook mijn vader leerde om die verhalen van oorlog, collaboratie en verzet in een beter perspectief te plaatsen.
Vandaag leven we in België in een toestand van terreurniveau 3. Enkele Europese en andere landen hebben de oorlog verklaard aan IS, dat niet eens een land is. Andere landen leveren hen steun. Zo laat België een fregat het Franse vliegdekschip beschermen. Tegelijk stromen de vluchtelingen die de oorlogshandelingen in Syrië en Irak zijn ontvlucht, binnen in onze steden en dorpen. We vangen ze op en dat is goed, het is onze plicht.
Ik vraag me af hoe die vluchtelingen de échte oorlogshandelingen hebben beleefd en hoe ze die vandaag aan het verwerken zijn. Heel wat vluchtelingen in Vlaanderen zijn al Nederlands aan het leren. Velen proberen zich een beetje te integreren in het land waar ze zijn aangeland. Om makkelijker te kunnen overleven in afwachting van hun terugkeer. Maar we kunnen nu al voorspellen dat veel vluchtelingen hier een nieuwe toekomst zullen willen uitbouwen. Ik kan hen geen ongelijk geven.
Mijn vrouw geeft Nederlandse taalles aan anderstaligen. In haar klasje zitten op dit moment zestien leerlingen, onder wie zeven Syrische mannen. Het is niet makkelijk om hen in een spoedcursus wat Nederlands bij te brengen. Er is geen gemeenschappelijke contacttaal, ons geschrift is zelfs helemaal anders en onze klanken klinken voor hen erg ongewoon.
Wat hen deze dagen vooral bekommert, is het lot van het thuisfront. Ze hebben er niet allemaal eentje, maar via hun smartphones houden ze contact met vrouw en kinderen, met hun ouders, familie en vrienden. Ze krijgen meteen de foto’s doorgestuurd van wat de oorlog in hun thuisland aanricht. Natuurlijk maken ze zich grote zorgen.
En ze stellen zich vragen. Bij het al heersende oorlogsgeweld komen nu nieuwe partijen aansluiten, die hun land van onkwetsbaar hoog in de lucht bestoken en ruïneren alsof het het land van IS is. Omdat IS aanslagen in Parijs heeft opgeëist die 120 levens hebben gekost en die gepleegd werden door IS-strijders die blijkbaar ook uit België afkomstig waren. Wie van de gewone mensen in Syrië en Irak heeft om die dood en vernieling brengende luchtsteun tegen IS gevraagd?
In de klas tonen de Syriërs de foto’s van puin, ruïnes en slachtoffers en ze stellen de vraag waarvoor ze het simpele Nederlandse woord al hebben geleerd: waarom? Wie kent een goed antwoord? Over vijftig jaar zal een kleine Vlaming van Syrische origine er zeker nog in geïnteresseerd zijn.