Volgend jaar wordt hij dertig. Mijn oudste trui. Hij is versleten, ik weet het, maar nog kan ik hem niet weggooien.
In mijn herinneringen komen mensen, beelden, geuren, woorden, liedjes,… en soms kledingstukken bovendrijven. Die Lederhösen uit het Zwarte Woud bijvoorbeeld, waarmee ik me als kleuter op een donkerrood tapijt zie zitten: een echte lederen broek met een felrood biesje aan de veel te brede pijpen en ter hoogte van mijn borstkas een benen rendier in het verbindingsstuk tussen de bretellen. De broek was een cadeau van een tante, als ik me niet vergis.
Waar ik ook veel plezier mee heb beleefd was de kapiteinspet van mijn vader, die nooit kapitein maar wel officier ter lange omvaart is geweest, of de zware soldatenjas van een nonkel. Die lange jas kwam tot onder mijn knieën. Ik had hem marineblauw geverfd en zo mocht ik er als puber van mijn moeder zelfs mee naar school. ’s Winters trok ik die jas aan om uit te gaan. Hij had een warme kraag om recht te zetten en enorm diepe zakken. De grote Engelse sleutel van mijn vader kon er helemaal in verdwijnen. Wat ik ooit met een Engelse sleutel in mijn jas deed op een fuif in de Leuvense Zaal der Hallen, heb ik inmiddels naar de vergeetput van mijn geheugen verdrongen.
Het was de tijd van de new wave. Naar het voorbeeld van David Byrne van de Talking Heads ging ik uit in een wijde broek. Ook David Bowie was zo uitgedost, toen mijn vrienden en ik in 1983 in Vorst-Nationaal naar zijn Serious Moonlight Tour gingen kijken. Maar was die broek nu lichtblauw, roze of crèmekleurig? Of hing de kleur af van de spotlichten?
Goede herinneringen heb ik aan de legerkleren die ik na mijn militaire dienst meekreeg. Een jogging met het logo van mijn eenheid op, het peloton Luchtbevoorrading of Rav Air uit Schaffen, de t-shirts en een paar bottinnen van de para’s. Helaas waren ze na enkele jaren onherstelbaar en ondraaglijk versleten.
Mijn na 15 maanden dienst uitgeleefd camouflagepak en de nog zo goed als nieuwe springoverall mocht ik helaas niet mee naar huis nemen. Vooral die springoverall vond ik geweldig. We moesten hem dragen bij de droppings van militair materieel uit de C130, colli’s met jerrycans, koffers allerhande, tot hele jeeps toe, maar we droegen hem net niet permanent. Als het materiaal boven Schaffen gedropt was, mochten we er bij de volgende run over de dropzone zelf achteraan, langs de enorme rampdeur achteraan het vliegtuig, waaruit we net voordien de lading van de Hercules hadden gedropt. Als milicien helaas in een sprong met automatische opening, omdat de tijd ons in onze militaire dienst ontbrak om een brevet vrije val te behalen.
Die kaki springoverall bestikt met beenzakken sloot nauw aan in de lendenen en had twee lange ritsen, van de nek over de romp en langs de benen tot aan de voeten. Ik heb de overall één weekend lang meegesmokkeld naar huis om, in combinatie met mijn rode muts, op een carnavalsfuif ter gelegenheid van mijn afzwaai, indruk te maken op de meisjes. Of dat gelukt is weet ik niet meer, wat in feite alles zegt.
Mijn muts, die liters zweet heeft geabsorbeerd in die maanden toen we nog meenden in een onveilige bipolaire wereld te leven, gescheiden door een muur en een gordijn, houdt sindsdien haast drie decennia naast mijn T-shirts in de kleerkast trouw maar werkeloos de wacht. Op die baret na, heb ik van mijn 15 maanden bij het leger enkel nog de kaki trui bewaard. Die wollen trui mag volgend jaar op een 30-plus-fuif binnen.
Aan de trui met katoenen ellenbogen en schouderstukken hangen weinig concrete herinneringen. Hij hield ons warm in de extreme koude die we soms moesten trotseren. Bij min 18° C mochten we hem eens uitzonderlijk aantrekken boven onze kaki T-shirt en korte zwarte gymbroek, voor een oriëntatiecross in Marche-en-Famenne.
Mijn legertrui heeft zowat alle militaire oefenterreinen van ons land bezocht en was zelfs te gast in Schotland, Duitsland en Corsica, waar op een ochtend hoog in de bergen een laag sneeuw ons verraste als mijn buddy Hans en ik bij het krieken de tent uit kropen.
Later kreeg de trui een tweede carrière bij de scouts, waar geen eigentijdse sweater even warm hield als die militaire wol. Doorheen de jaren loste de naad aan de kraag een beetje, kreeg een mouw een veeg witte verf mee en prijkt ter hoogte van de schouder een gat, ten gevolge van een hapering aan een prikkeldraad waarvan ik de tijd en de locatie ben vergeten. Uiteindelijk werd mijn trui een voorwerp van bespotting, als de vrienden op het mannenweekend smalen ‘zijt ge daar weer met uwe voddige legertrui vol kogelgaten’.
Sindsdien is mijn legerpull met brugpensioen. Uitzonderlijk komt hij nog eens buiten, als er in de vrieskou een klusje moet worden opgeknapt. En als de werkmannen die me bijstaan me dan met een ingehouden gegrinnik monsteren in een taaltje van aan de andere kant van dat gordijn, maak ik me zelf graag wijs dat ze me niet om mijn trui maar om mijn iets geringere handigheid uitlachen. Want wie, aan deze of gene kant van muur of gordijn, zou nu de bruggepensioneerden durven afschrijven?