De reigers van Schouwen-Duiveland

We waren de laatsten in het vakantiehuis voor twintig personen dat mijn moeder als geste voor haar 75ste verjaardag had gereserveerd in Schouwen-Duiveland. Het was aardedonker geweest onderweg. Dat we over de Philipsdam het eiland opreden, was alleen aan de gps te zien, waar een pijltje op een smalle landstrook op het schermpje wit afstak tegen het felle blauw van zeewater.

De anderen hadden hun spaghetti al op en waren net aan het dessert. Een stuk taart kon er bij ons nog wel bij. Op een bijzettafeltje in de salon zag ik de foto’s van Philippe en papa staan, met een theelichtje ervoor. De vorige keer op Schouwen-Duiveland, ik  was een jaar of vijftien denk ik, was er nog geen reden om die foto’s mee te brengen.  Onder luid gejuich bliezen Winke en Diet samen 36 kaarsjes uit. De ene fles cava volgde op de andere.

’s Anderendaags huurden we fietsen om het ingedijkte eiland langs het Grevelingenmeer te mosselverkennen van Bruinisse naar Zierikzee aan de Zeelandbrug.  We voelden ons in dit meest nabije buurland van de West-Vlamingen echt in het buitenland. Zoals bij ons in Haacht op de rotonde aan het industrieterrein van Kampenhout-Sas de grote koperen brouwersketel van brouwerij Primus staat, heeft Bruinisse op de dijk zijn gigantische mossel als standbeeld.

Met de februarizon in het gezicht genoten we van de zilte geur van de zee die dankzij de deltawerken niet echt een zee meer is. Ergens halverwege passeerden we een educatieve tentoonstelling van de verschillende soorten dijken met hun benamingen die ik al weer vergeten ben, zoals ik ook nooit wilde weten met welke verschillende namen de eskimo’s hun sneeuw benoemen. Aan een verlaten strand waarschuwt een bordje voor oesterschelpen, die ‘diepe snijwonden kunnen veroorzaken’.

Op de dijken waait de wind altijd tegen. Soms duwen we de Nederlandse fietsen amper tegen elf kilometer per uur vooruit. We verwonderen ons over de vloed van strand- en zeevogels en de hier al in bedden bloeiende paasbloemen. Links schittert de zon in de Grevelingen, rechts liggen in het platte land van weiden en akkers de boerderijen ver verspreid.

In Zierikzee rijden we door de stadspoort langs de Oude Haven, waar op nauwelijks 200 meter vier huizen te koop staan.  Het oude stadje is een gat van een kleine 11.000 inwoners. Heel Schouwen-Duiveland, gefusioneerd tot één gemeente met een oppervlakte van 490 km², telt zo’n 34.000 zielen.  Onze fusiegemeente Haacht telt veertienduizend inwoners op nauwelijks 50 km². Ook daarom is Nederland een buitenland.

Bovendien is hier tussen de dijken het geloof nog onaangetast. ‘Het wordt weer een uitstekende dag vandaag’, zegt een plankje dat een goedgemutste Zeeuw boven zijn voordeur heeft gehangen. ‘Vloeken is aangeleerd’, vertelt een bordje met de afbeelding van een papegaai op langs de steenweg, ‘wees geen naprater’.

In maart vinden in Nederland gemeenteraadsverkiezingen plaats. Op Schouwen-Duiveland zien we vooral affiches voor de SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij). Ergens staat scheef in de dreef naar een hoeve nog een bord met het wit op zwart gekalkte ChristenUnie. En voor wie hem niet zou kennen, herinnert een kandidaat van het CDA eraan dat hij ‘diep geworteld in de samenleving’ is.

Van Zierikzee vliegen we over land terug naar Bruinisse langs een breed fietspad. Op een vers geploegde akker zie ik een stuk of twintig blauwe reigers met hun lange hals in hun kraag en hun grijze rug weldadig in het zonnetje turen naar de voren alsof ze kuddedieren voor één dag zijn. ‘Kijk daar, reigers’, zeg ik tegen Wannes, de oudste van Philippe die naast me fietst. In de scherpe voren van mijn herinnering zie ik zijn vader, aan de helmstok op het Grevelingenmeer, zoals Wannes nu genietend van de wind op zijn gezicht. Al wat verder in de schaduw lacht mijn vader tussen de nog kleine kleinkinderen.

En er tekent zich een scène af met mezelf als puber. Ik buig me naast de leeslamp over papa heen voor een nachtzoen en herken zijn geur, pijptabak, een zweem van zurig zomerzweet en aarde, ik voel zijn wang raspen van de zachte stoppels die ’s avonds de kop opsteken. In die dagen vond ik mezelf groot genoeg om het voortaan zonder kus te kunnen stellen maar miste ik de voorzienigheid om te beseffen dat ik later weer vaak naar die geur zou verlangen.

Zo meteen in het vakantiehuis, als we blij vermoeid en met roodgloeiende oren de overwinning op de wind vieren, zal mijn zus de kaarsjes terug aansteken.

Dit bericht werd geplaatst in familie, natuur, reizen, vrije tijd en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s