Van Lara naar Veronika

Er zou een tijd aanbreken om weer wat meer te lezen. Daarom stond ik zaterdagochtend voor de twee rekken met aanwinsten in de bibliotheek ruggen te lezen. Eigenlijk was ik naar de bib gekomen met de bedoeling om eens een boek te lenen van Lara Taveirne. Die bedoeling was door een merkwaardig toeval tot stand gekomen.

In een magazine had ik onlangs een interview gelezen met Lara. Ze heeft blijkbaar een nieuw boek uit, “Kerkhofblommenstraat”. Twee bijzonderheden die ik vernam, deden me verder lezen. Ze is Brugse en ze heeft een zwak voor Guido Gezelle. Dat zijn twee eigenschappen die ik met haar deel. Mijn bewondering voor de rijkgeschakeerde klankkleuren van de Brugse priesterdichter waar ik in Brugge naar opkeek, als ik hem in zijn bronzen gedaante op het naar hem genoemde plein passeerde, dateert uit mijn pubertijd. “O krinkelende, winklende waterding met ‘t zwarte kabotseken aan, wat zien ik toch geren uw kopken flink al schrijven op ’t waterke gaan.” Ik beleef er nog genoegen aan het op te schrijven.

Nog andere ontboezemingen van Lara Taveirne frappeerden me. Dat ze zich op de toneelschool schaamde voor haar West-Vlaams accent. Bij mij was het eigenlijk omgekeerd. Toen mijn ouders in mijn kleutertijd beslisten naar het Vlaams-Brabantse Nossegem te verhuizen, verleerde ik met het vlieden van de jaren het Brugse dialect. Tijdens de vakanties bij mijn neefjes en nichtjes in mijn geboortestad, geneerde ik me ervoor dat de sleet op mijn Brugse tongval niet onopgemerkt bleef.

En tenslotte leidde een geheimzinnige ontmoeting me naar Lara Taveirne. Eerder deze week, op een van de vele treindagen waarop de NMBS roestig de sporen geeft, belandde ik op een latere trein naar Brussel recht over een vrouw met halflang zwart haar en witte oortjes in haar oren, verbonden met een Samsungsmartphone op het tafeltje. Zou het Lara Taveirne zijn, vroeg ik me af. Ik had namelijk ook wel een beeld van haar voor ogen, niet alleen van de foto’s bij het interview maar ook uit het echte leven, want ik was erbij in 2015, toen ze op de opening van de boekenbeurs in Antwerpen voor “De kinderen van Calais” de debuutprijs van de stad Antwerpen in ontvangst mocht nemen.

Wellicht bekeek ik haar tijdens die overpeinzing wat te indringend, want ze keek me recht in de ogen terug tot ik mijn blik afwendde. Naast de gsm op het tafeltje voor haar, lag op de gratis krant Metro, een gesloten boek met de achterflap naar boven. De hele treinrit probeerde ik te achterhalen welk boek ze aan het lezen was, maar ze raakte het niet meer aan. Ze haalde uit haar handtas een minuscuul notitieboekje en begon er driftig enkele regels in te schrijven. Na een poos stak ze het weer weg, tikte een berichtje in op haar smartphone, sloot even haar ogen, misschien omdat ze een zware nacht achter de rug had, stak het boek in haar handtas en de gsm in haar jaszak en stapte zonder me nog een blik te gunnen af in Brussel-Noord.

De computer in de bib van Haacht maakte me diets dat de werken van Taveirne helaas niet beschikbaar waren. Twee van hen waren wel ontleenbaar in de partnerbib van Boortmeerbeek, maar dan zou ik twee dagen moeten wachten en later in de week nog eens speciaal moeten terugkeren naar mijn bib, wat deze week niet evident zou zijn.

Daarom stond ik dus te schilderen voor de rekken met de nieuwe aanwinsten. Een enkele jaren oudere vrouw stond daar ook. Bibliotheekbezoekers kennen de beleefde rituele handelingen die zich afspelen tussen lezers die geïnteresseerd zijn in dezelfde rekken. Het kan flink vervelend zijn als iemand blijft staan op de plaats waar bijvoorbeeld jij net niet kunt lezen of het boek dat je van Faulkner zoekt, in het rek staat of niet. Hoe maak je zonder al teveel overtredingen tegen de stilterichtlijn duidelijk dat iemand je in de weg staat? Door dat gevoel op een of andere indringende manier over te brengen. Die onzichtbare druk werd ik gewaar en ik zette prompt een stap opzij en een zuinig glimlach op voor het besje naast me.

Maar ze wou niet zomaar mijn plaats innemen. Ze wees me een boek aan, met op de cover een geschilderd portret van een vrouw met kastanjebruin haar, ogen als groene olijven en lippen en oorbellen van hetzelfde vermiljoen. “Dat boek heb ik net gelezen”, zei ze, “ik vond het fantastisch.”

Dat boek was getiteld “Die nacht zag ik haar” en geschreven door de Sloveense auteur Drago Jancar. Ik nam het ter hand om de korte inhoud te lezen. De eerste zin luidde: “Veronika Zarnik is een vrijgevochten, zelfstandige, sensuele en excentrieke vrouw, ongrijpbaar en mateloos intrigerend, iemand die je niet snel vergeet.” Het verhaal speelt zich af in 1944 in Joegoslavië en omvat, zo gaat de achterflap verder, “de volledige tragedie van Joegoslavië tijdens de Tweede Wereldoorlog.” Het verzamelde al meerdere internationale prijzen.

Ik draaide me om maar de vrouw was al verdwenen. Ik koos nog een tweede boek en dan passeerde ze me opeens weer. Ik tikte haar aan, hief het boek van Veronika op en zeg: “ik ga het lezen, hoor!” Een beetje verlegen keek ze weg, niet goed wetend wat daarop te zeggen. “Ja…”, klonk het dan, “…ik vond het fantastisch mooi.” Na vijftig bladzijden kan ik dat beamen. Veronika heeft ook mij ingepakt, net als het jonge luitenantje dat haar paard moet leren rijden. En na Veronika krijgt Lara zeker ook haar kans.

Dit bericht werd geplaatst in literatuur en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s