Verwondering

Het is tien jaar geleden dat Hugo Claus doodging. Ik ben een fan van hem, al vele jaren. Om een reden die met de tiende verjaardag van zijn heengaan heeft te maken, las ik onlangs een van zijn romans die tot nog toe aan mijn aandacht was ontsnapt: ‘De Verwondering’.

Gretig als toen in de klas bij die anti-autoritaire leraar Nederlands Jef Mesens, liet ik me onderdompelen in het ingewikkeld universum van onze taalvirtuoos Claus. Het boek gaat over een geïnterneerde leraar die in opdracht van zijn psychiater zijn geschiedenis moet opschrijven. Hij doet dat, maar hij houdt er tegelijk in het geheim nog een persoonlijk dagboek op na en een gekleurde andere lezing van zijn geschiedenis vanuit een andere, derde persoon. Die verschillende vertelstandpunten maken ‘De Verwondering’ tot een complexe roman.

Het verhaal speelt zich af in de jaren vijftig, na de bevrijding en de repressie in Oostende en in een dorp waar de collaboratie diepe sporen heeft nagelaten. De leraar Duits op een middelbare school wordt hopeloos verliefd op Elisabeth, een van zijn leerlingen, en hij begint met haar een affaire. Claus laat deze roman wemelen van lange en ingewikkelde zinnen, zoals deze wondermooie beschouwing van de geesteszieke leraar, wellicht te lang om in aanmerking te komen voor de mooiste zin van Hugo Claus die Radio 1 liet verkiezen:

“Het meisje waarvan ik de naam met moeite hardop durfde uitspreken in de klas zodat de anderen het wel moesten merken, de loergierigen, de puistekoppen die om haar heen zaten, want ik liet ook heel dikwijls haar beurt voorbijgaan en op het bord schreef ik, wanneer de letter E in kapitaal voorkwam, die letter altijd dikker met het krijt, ik was achtentwintig jaar oud toen.”

Of deze zin, die prijsgeeft hoe Elisabeth haar leraar om de vinger windt: “Nadat zij een halfuur tevoren in de overweldigende geur van het hout gekoerd had en mij gedwongen tot het zinneloos spel, hoe lachte zij me toen luchtig, licht, verraderlijk tegen, onder de blikken van medeplichtige matrozen, en lachte uitdagend toen zij ‘Uitmuntend’ kreeg voor haar examen Duits en glimlachte verlegen een namiddag later toen wij in een huis in aanbouw scholen, over de losse balken, de pasgemetselde muurtjes liepen, hurkten in de keien, in de hopen rijnzand vielen, tegen de cementzakken lagen en toen ik haar vroeg te trouwen; zij beet mij hard in mijn bovenlip – ‘zo kan ik het zien, morgen, in de klas.’”

Claus leerde ik kennen op mijn middelbare school, Don Bosco in Haacht. Met een groepje van vier jongens mochten we een groepswerk maken rond “De Metsiers”, het debuut van Claus. We hadden al jaren de geneugten van het gemengd onderwijs ervaren, maar groepswerk van dergelijk kaliber namen we liefst zonder meisjes onder handen.

Het was als mijn herinnering me niet bedriegt in het vierde of vijfde jaar bij Jef Mesens, waar we ook een groepswerk deden rond “Een roos van vlees” van Jan Wolkers. Het draaide erop uit dat ik als enige die romans helemaal heb gelezen. Hoewel ik er elke les over schamperde dat alle werk zo op mijn schouders terechtkwam, vond ik dat geeneens erg. Tijdens het groepswerk in de klas lachten we, zestien- of zeventienjarige pubers, besmuikt en met rode oortjes over de vieze of hete passages die ik voor mijn beste vrienden had opgespoord, het enige dat hen toen althans in die literatuur wist te boeien.

Jef Mesens is erin geslaagd van mij een Clausfan te maken en daar dank ik hem voor. Want van “De Metsiers” ging ik over naar “Het verdriet van België”, alom geprezen als Claus’ meesterwerk. Het sloeg me met verstomming. Daarna volgden “Omtrent Deedee”, “De hondsdagen”, “De Geruchten”, “Het jaar van de kreeft”, “Belladonna”.

Tussendoor herlas ik tien jaar later “Het verdriet” en ik vond het, zelf meer vertrouwd met het leven en de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, de tweede keer nog beter. Ik heb het intussen drie keer gelezen, ook de derde keer met bewondering en opnieuw verwondering.

Ik voel de goesting al komen om er nog eens aan te beginnen. Er zijn niet zoveel auteurs wiens boeken ik graag herlees. Naast Claus schieten me nu nog Dostojevski, Garcia Marquéz, Vargas Llosa, Hemingway en Steinbeck door het hoofd. En, als enige andere Nederlandstalige, Mortier. Ik vraag me af of daar een patroon in zou zitten, dat iets zegt over wie ik ben. Of wie Claus is. Nog altijd, tien jaar na zijn dood.

Dit bericht werd geplaatst in cultuur, literatuur en getagged met , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s