De Grijze Man ligt nog prinsheerlijk te soezen in zijn nieuwe bed. Hij is net abrupt wakker geschrokken. Maar hij heeft een fantastische droom gehad. Hij was in het Paleis, op audiëntie bij de koning.
Het Paleis in Brussel kent de Grijze Man al van toen hij nog een kind was en meegetroond werd naar Brussel met zijn vader en moeder, zusjes en broer. ‘Daar woont de koning’, zei zijn vader dan met wat meer gewicht in de stem dan gewoonlijk. ‘Als de vlag boven het Paleis wappert, is hij thuis. En als de stok leeg is, is de koning op reis of verblijft hij in een van zijn andere paleizen.’
In de droom kwam de Grijze Man met een groepje jongeren en zijn baas aan de poort van het Paleis aangestapt. Ze waren allemaal piekfijn uitgedost, de meisjes in een kleedje, de jongens in pak en das. In de droom hadden ze zelfs de Grijze Man zover gekregen een das van zijn baas rond zijn nek te knopen.
Een politieman opende de reusachtige smeedijzeren poort die een kind alleen niet opengeduwd zou krijgen. Ze werden verwacht, merkte de Grijze Man. Logisch, want hij had de week voordien thuis in zijn brievenbus op koninklijk papier en in een koninklijk lettertype een uitnodiging van de koning gevonden om eens op visite te komen.
Ze liepen nog onwennig van het hek naar de grote toegangspoort van het gebouw dat in de negentiende eeuw opgetrokken werd voor Prins Willem VI van Oranje. Die heeft niet zolang van zijn kasteel in Brussel kunnen genieten, want in 1830 brak de Belgische revolutie uit en wat later nam koning Leopold I zijn intrek in het gloednieuwe gebouw.
De Grijze Man en zijn onwennig gezelschap lopen de schildwachten voorbij en zien onderaan de monumentale eretrap twee lakeien met witte handschoenen hen opwachten. Een heer die zich attaché van de koning noemt, begeleidt hen de trap op. Hij brengt hen via een vestiaire en enkele gangen in parketvloer met zicht op een indrukwekkende binnenkoer naar een ontvangstsalon.
Onder een gigantische kroonluchter staat daar een grote ronde tafel gedekt, met twaalf stoelen eromheen. Vierkoppig koninklijk personeel voert in de met oude schilderijen versierde kleine zaal taken uit waarnaar de Grijze Man het raden heeft. De attaché zegt hen hoe de audiëntie zal verlopen. Op de tafel staan hun naambordjes klaar. Hier mag je zomaar niet om het even waar gaan zitten namelijk. En al zeker niet vooraleer de koning zich heeft neergevlijd.
Nu moeten ze nog even chambreren, zoals dat heet. Wachten tot de koning zijn drukke bezigheden afgerond heeft gekregen om aan deze triviale audiëntie te kunnen beginnen. De attaché geeft hen inmiddels nog enkele richtlijnen mee. En vaardigt tussendoor een verbod uit om selfies te maken met de koning.
Als de koninklijke intrede imminent wordt, positioneert de attaché de visite op een rijtje, om de royale begroeting van de vorst op een geordende wijze in ontvangst te kunnen nemen. De baas van de Grijze Man staat wat opzij, hij krijgt de opdracht mee om alle bezoekers aan de koning voor te stellen.
Ineens steekt de baas van de Grijze Man zijn vinger op. De zenuwachtige gesprekjes tussen het rijtje gezellen van de Grijze Man verstommen. ‘Hij is op komst’, fluistert de baas, ‘luister maar.’ Uit de verte van de paleisgangen horen ze een kordate tred op het galmende parket naderen. En eindelijk, daar betreedt de koning het vertrek.
Ze worden allemaal, één voor één, voorgesteld aan het hoofd van de staat. Aan iedereen geeft de edele man een hand, een beloken blik en enkele woorden, om aan te tonen dat hij zijn lesje goed heeft geleerd. ‘Oh, u speelt cello’, zegt hij bijvoorbeeld, waarop de celliste uit het gezelschap een verbaasd kreetje nauwelijks kan onderdrukken. ‘Een zeer mooi instrument’, weet de koning.
Bij de Grijze Man aangekomen, houdt de baas even halt voor een extra woordje uitleg. ‘Vanaf hier zijn uw bezoekers, zoals u kunt merken, van een enigszins minder jonge leeftijd, sire’, zegt hij, plagend voor de Grijze Man en tegelijk onderdanig en plichtsgetrouw aan de koning, want de attaché heeft iedereen opgedragen de vorst steeds met ‘sire’ aan te spreken. ‘Dit hier is onze tekstschrijver.’
‘Ah’, zucht de koning zonder dat het zo lijkt, ‘kijk eens aan.’ De vorst vorst de Grijze Man met al zijn royale ernst, en spreekt dan enkele woorden en kleine zinnetjes uit waarvan de Grijze Man in zijn droom al beseft dat hij ze zijn leven lang niet meer zal vergeten: ‘U bent paracommando geweest, nietwaar?’ De Grijze Man knikt voorzichtig. ‘Zoals u zelf, sire’, durft hij schroomvol op te merken. De koning knikt kort. En dan komt er rond zijn lippen een kleine glimlach tevoorschijn. ‘U weet toch’, vervolgt de koning, ‘paracommando’s blijven eeuwig jong.’ En weg is de aandacht van de koning, die zich naar de volgende in de rij toe buigt.
Ze mogen zich zetten, op hun gereserveerde plaatsen. De twee lakeien met witte handschoenen komen binnen om elkeens gekroonde kopje op te vullen met de koffie van een bepaalde hofleverancier. Heet en sierlijk schenken de lakeien uit zilveren koffiekannen de kopjes vol. Er is ook plat water ter beschikking, voor wie geen koffie lust. Geen koekjes of chocolaatjes. Blijkbaar is er op het kabinet van de koning zoals op het kabinet van de baas ook een kabinetssecretaris in dienst, die op de kleintjes let en erover waakt dat gasten en personeel zich niet te gretig aan snoep en andere versnaperingen te buiten kunnen gaan.
Tijdens het gesprek waakt de koning erover zo goed als iedereen die dat wenst aan het woord te laten. Na zeventig minuten is het alweer afgelopen. Een snel afscheid en vooraleer het gezelschap er erg in heeft, sterft de klakkende pas van de koning weg in de verte van de paleisgangen.
Meteen kruipt de ontspanning bij de jongeren door alle poriën. Ze vonden het geweldig, zeggen ze uitgelaten aan de attaché, die ongetwijfeld hun reactie zal overbrieven aan de vorst. ‘En jij’, wendt de attaché zich naar de Grijze Man, ‘wat vond de Grijze ….euh Muis ervan?’ Waarop iedereen hartelijk in de lach schiet. ‘Grijze Man! Man!’, probeert de Grijze Man nog boven het gejoel uit te komen. Dan schrikt hij wakker.