Het gebeurt niet vaak dat er een grote Nederlandstalige roman wordt gepubliceerd. Of althans: een roman waarvan de auteur zelf in interviews zegt dat hij er de ambitie mee had om een grote roman te schrijven. En dat alles wat hij tot nog toe heeft geschreven in functie stond van dit meesterwerk waarmee hij zijn naam in de geschiedenis van de Nederlandse letteren wil vestigen.
Dat is nochtans wat Kader Abdolah in een interview met De Morgen heeft beweerd over Papegaai vloog over de IJssel. En dat terwijl hij al schitterende boeken heeft geschreven als Het Huis van de Moskee, De Koning en Spijkerschrift.
Ik las het interview pas na het boek. In het interview zegt Abdolah nog dat zijn Papegaai voor Nederland is wat Het verdriet van België van Hugo Claus, gepubliceerd in 1983, was voor België. Toen ik, zwetend op een Italiaans keienstrand in de golf van Napels, met een zucht de laatste bladzijde had omgeslagen, zei ik, nog in het ongewisse dus over de ambities van Abdolah, tegen mijn vrouw: dit zou wel eens Het verdriet van België voor de geschiedenis van de immigratie in Nederland kunnen worden.
Ik vond het inderdaad een geweldig mooi en groots boek. Maar nu ik nieuwsgierig de recensies lees, stel ik vast dat het op zijn minst met gemengde gevoelens door de literaire critici is ontvangen. De Standaard meende expliciet dat het boek niét de grote roman van de Nederlandse immigratiegeschiedenis is geworden, vooral omdat Abdolah zijn karakters te weinig heeft uitgewerkt en grossiert in sentimentaliteit en clichés. Dat was helemaal niet wat ik ervan vond. Integendeel zelfs.
Centraal in het boek staat de Iraanse automonteur Memed. Hij komt na illegaal in Nederland te zijn geland met leugens te vertellen in Zalk terecht, een streng protestants dorpje aan de IJssel in de buurt van Zwolle. Memed is Teheran ontvlucht omdat zijn dochtertje Tala volgens de Iraanse artsen een kort leven is beschoren door een hartkwaal en hij zich daar niet bij wil neerleggen. Uiteindelijk sterft Tala toch in Zalk, misschien enkele jaren later dan dat in Iran het geval zou zijn geweest, maar dat weet natuurlijk niemand zeker.
Tala wordt begraven op het kerkhof van het protestantse kerkje, waar Memed van de dominee de toelating krijgt om een appelboom te planten en een bankje te plaatsen. Daarmee zegt Memed alles over de manier waarop de eerste moslimimmigranten in het landelijke en protestantse Nederland zijn ontvangen: met grote welwillendheid. Memed begint zelfs een relatie met de wat labiele kerkconciërge, bij wie hij een tweede dochter verwekt.
Op dat moment hebben we al kennis gemaakt met een kleurrijke stoet van andere immigranten, hoofdzakelijk moslims. Pari bijvoorbeeld, op wie Memed al in het opvangcentrum heimelijk verliefd is geworden, maar helaas is ze al getrouwd met een verzetsstrijder die vanuit Irak het Iraanse regime bestreed. Pari leert in een wip de Nederlandse taal en geniet volop van de Nederlandse vrijheid. Ze krijgt een column in een lokale krant en begint een reeks relaties met Jaap, Piet en Harold. Pari laat al snel haar meestal afwezige man zitten en biedt de Nederlanders in ruil voor het corrigeren van het nog onvolmaakte Nederlands in haar exotische teksten haar prachtige lichaam aan. Maar als ze zich met grote tegenzin overgeeft aan een gril van Harold om voor haar te buikdansen, dringt haar ex-man de woning binnen en steekt haar net niet dood.
Abdolah volgt nog andere immigranten: een Syrische kolonel met zijn thuis verborgen levende vrouw, zijn revolterende dochter en zoon die al snel doorhebben hoe ze dankzij de Nederlandse wetten en normen het traditionele gezagspatroon van de kolonel kunnen ondergraven. Tot de kolonel zo radeloos en gefrustreerd geraakt dat hij met zijn auto in de IJssel rijdt, waarna de vrouw van de kolonel een verhouding begint met een Nederlandse boer en een voornaam en een leven krijgt.
De lezer maakt ook de opgang mee van Lina, de tolk van de immigrantengemeenschap. Terwijl haar vader begint te dementeren schopt ze het tot kamerlid voor de sociaaldemocraten. Er is verder nog Khalid, een Egyptische restaurateur van koranverzen die ervan droomt schilder te worden. Nadat hij na lang aandringen eindelijk een naakt heeft geborsteld van de vriend van zijn baas, verwerft hij enig aanzien als de schilder van de Nederlandse homo’s.
De verhalen van de immigranten en van de Nederlanders om hen heen, worden een prachtige Brueghel aan de IJssel, ontroerend en pittoresk vaak. Maar ook hard. Want meer dan autochtone bewoners dit kunnen inschatten, want zij moeten ook wennen aan onbekende nieuwkomers, is het leven keihard voor iedereen die zijn wortels doorsnijdt en zichzelf daardoor dwingt te overleven op nieuwe, vreemde grond.
Op het einde van Papegaai, als na 9/11, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh het klimaat voor de moslims in Nederland plots flink harder wordt, lijkt de hoop op een beter leven even te verzanden in gramschap en kwaadaardigheid. Maar de pogingen van de nieuwe protestantse conciërge om Memed uit het huis van de hervormde kerk te krijgen en de ongepaste appelboom aan het vreemde moslimgraf op het kerkhof om te zagen, mislukken.
Nederland is door een historische immigratie definitief een ander land geworden. Of Papegaai vloog over de IJssel voor Nederland zal uitgroeien tot wat Het verdriet van België werd voor Vlaanderen, zullen we over een tweetal decennia pas goed kunnen inschatten.