Waar de mannen allemaal over willen wedijveren! Dinsdag redetwistten ze, op hun barkrukjes gezeten In Den Dijk en perorerend met een Duvel in de hand, over wie het langst misdienaar is geweest.
De jongste was de winnaar. De Winnie beweerde tot z’n 19de in witte pij door de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand van Haacht-Station gewaard te hebben. ‘En ik was al begonnen op mijn zesde!’
Daar kon niemand tegen op. Jarenlang maakte juffrouw Monique de jongetjes van zodra ze hun billetjes neervlijden op de bankjes van het eerste leerjaar in de school naast de kerk warm voor een carrière als acoliet. Dat is een woord dat diep in mijn geheugen ligt verzonken, net als het vandaag vrijwel buiten gebruik gestelde woord accolade. Dat woord bezit voor alle duidelijkheid misschien wel dezelfde sierlijkheid als de zesjarige Winnie in pij met een witte koord rond zijn buik, maar het betekent alleszins niet hetzelfde.
In haar gloriejaren slaagde Monique erin op de grote hoogdagen als Pasen of Kerstmis wel meer dan veertig jongens van zes tot een jaar of achttien in twee rijen van klein naar groot de pastoor voor te laten gaan naar het altaar. Altijd een kippenvelmoment voor de ouders die hun spruit zo devoot de Heer tegemoet zagen treden.
Maar in zo’n groep heerst natuurlijk een strenge en wrede pikorde. Wie klein is, mag in het begin alleen meelopen, zoals dat overal zo gaat trouwens. Alleen wie bij de anciens behoort, mag de delicate opdracht uitvoeren van het bewieroken of kan de op hoge staanders gespietste dikke kaarsen ontsteken met een speciaal daarvoor gemaakte buigzame wiek.
Waren de misdienaars dan allemaal zo gelovig als de Merckx, die bekende ooit bij Monique in de bovenste schuif te mogen liggen omdat hij haar had ingefluisterd dat hij misschien wel pater wilde worden? Bijlange niet. Onder de witte pijen scholen duivels en demonen en vooral jongens met voortdurend kattenkwaad in de zin.
Terwijl de beminde gelovigen van op hun harde houten banken in de overtuiging verkeerden dat de jongens devoot en met onbewogen gelaat de pastoor met wat lichte arbeid bijstonden in het celebreren van de heilige eucharistieviering, raasde in het brein van veel misdienaars het raderwerk, op zoek naar een nieuwe grap of lelijke streek.
Een klassieker: een al te ijverige nieuweling aansporen om op het verkeerde moment maar vol overtuiging de bel met drie klokjes te laten rinkelen tijdens de heilige consecratie. Of iemand met een gewaad dat wat te lang is, pootje te lappen. Of de weddenschap, bezegeld met een handklap in de sacristie, over wie het langst durft blijven rechtstaan als de pastoor het teken heeft gegeven terug te gaan zitten. Die bliksems dan in de ogen van Monique, eenzaam vooraan in de voor Haacht-Station veel te grote kerk. Er was natuurlijk ook het straffere werk, risicovol want oneervol ontslag dreigde bij ontmaskering: het wierookvat saboteren of een fout cassetje in de recorder stoppen.
Geen enkele acoliet had de roeping gekregen om als misdienaar het wit van zijn
communiezieltje te pogen bewaren. Misdienaar worden was gewoon cool toen. Het gaf aanzien in een kerk waar de gelovigen alleen te zitten, knielen, prevelen of zingen hadden, de regie van het gebeuren mee in de juiste banen te mogen leiden. Je kon ook de kerkgangers straffeloos zitten begluren, of wegdromen door het grootste glasraam van het land, waar de OLV van Altijddurende Bijstandkerk wereldberoemd voor was in Haacht-Station.
Wie een goede stem had, kon in het parochiale leven promoveren naar het kerkkoor, dat onder de kundige leiding stond van Monique’s zus Bernadette. Ik koester mijn herinnering aan een nachtmis die ik mee mocht zingen van op het duistere oksaal, waar we op de momenten dat er niet gezongen hoefde te worden dicht op elkaar gepakt fluisterstil op bankjes moesten zitten, ik naast het mooiste meisje van de klas. Dat was pas andere koek dan de mis te dienen!
Ik vraag me af of de vijftiger die dat meisje van toen vandaag is, ook nog weet wat ik toen niet durfde.