IJselijk nuchter probeer ik het me in te beelden: een redactievergadering waarop journalisten de inhoud van hun volgende editie bespreken. Er ontstaat een geanimeerde discussie over wat zo meteen een triviaal onderwerp zal blijken want na wat gestommel en geroep vallen enkele gemaskerde kerels binnen met automatische wapens. Verbijstering op alle gezichten die versteent in het vuur dat de gemaskerde mannen openen en waarmee ze in een mum van tijd alle aanwezigen van hun stoelen maaien.
De raid op Charlie Hebdo doet Frankrijk, Europa, de westerse wereld naar adem happen. Het is een aanval op de persvrijheid, op de vrijheid van meningsuiting, zegt de president van het land waar na de Franse revolutie die vrijheden het licht zagen, naast de gelijkheid en de broederlijkheid. Het heeft er alles van weg dat de daders met Charlie Hebdo een symbool hebben willen raken. Uit de reacties en ook uit de feiten blijkt dat ze daarin zijn geslaagd, want de redactie is quasi uitgeroeid.
Het satirische weekblad had zich geprofileerd als een medium dat de draak steekt met al wat heilig is en met de symbolen ervan, onder meer islamitische. Eerder al werd Charlie Hebdo vervolgd maar vrijgesproken, werden journalisten bedreigd en de redactie in brand gestoken. Het blad genoot om die reden ook politiebescherming. Het weerhield de journalisten niet om voorzichtig aan te doen. Nog in de laatste editie voor de aanslag werd een cartoon gepubliceerd waarop terroristen werden uitgedaagd om nog voor het einde van de maand bij wijze van nieuwjaarswens in Frankrijk een aanslag te plegen. Satire, sarcasme of andere vormen van provocatieve humor praten vanzelfsprekend nooit fysiek geweld goed.
De slachtpartij bij Charlie Hebo was van een brutaliteit die in West-Europa erg ongewoon is. Ze doet denken aan oorlogstoestanden die ver van hier of in lang vervlogen tijden plaatsvonden. Ze lijkt uitgevoerd door jongemannen die geloven dat ze een totale oorlog uit te vechten hebben waarin het naleven van conventies, wetten, regels of blijken van empathie of gewoon welvoeglijkheid een teken van zwakte zijn en die getraind waren om koelbloedig, snel en efficiënt ongewapende mensen om te brengen.
De geschiedenis, wetenschappelijke psychologische experimenten en de hedendaagse praktijken van terreurgroepen illustreren dat de mens, vrijwel elke mens, ertoe gebracht kan worden gruwelijke misdaden te plegen indien hij in de daarvoor geschikte omstandigheden, omgeving en een welbepaalde gesloten groepscultuur wordt gebracht waarin zoiets van hem wordt verwacht (https://peterdejaegher.com/2013/05/10/mensen-toch-waarom-hebben-wij-dat-gedaan/ ).
Men zou denken dat onze westerse beschaving met zijn grondwettelijk gewaarborgde individuele rechten en vrijheden, met zijn bovengemiddelde welvaart en ongeëvenaarde sociale bescherming, met zijn goed georganiseerd onderwijs, met zijn jarenlang ingeworteld gerechtssysteem en zijn tientallen jaren verankerde democratische instituties, de mensen die er zijn opgegroeid zo vrij, geëmancipeerd en geïntegreerd heeft gemaakt dat ze zich niet laten verleiden om tot groepen toe te treden die de vrije, pluralistische en democratische gemeenschap waarin ze net of net nog niet volwassen zijn geworden als hun grootste vijand beschouwen.
Helaas, er blijken in Europa en ook bij ons in België krachten aan het werk die sterker zijn. Aangezien het niet betaalbaar en te vrijheidsrovend is om elke redactie, iedere burger of elk symbool van een vrije, pluralistische, humanistische en democratische samenleving tegen aanslagen te beschermen, moeten we ons richten op groepen die het meest kwetsbaar blijken voor de lokroep van de krachten die onze beschaving als mikpunt hebben gekozen en uitzoeken hoe we hen tegen die krachten teweer kunnen stellen.
Daarbij zal de overheid zich spijtig genoeg moeten wenden tot maatregelen die afschrikking beogen: het federale regeerakkoord voorziet al in het strafbaar stellen van deelname aan buitenlandse conflicten, het ontnemen van de Belgische nationaliteit, het ontzeggen van de toegang tot het grondgebied, het intrekken van verblijfsvergunningen of het vergroten van de armslag van onze veiligheidsdiensten, zoals een krantensite het samenvatte.
Maar met afschrikking zullen we het niet redden. Als we ervan overtuigd zijn dat onze open en vrije samenleving, met zijn hoge welvaart, zijn supermarkt van gelijkwaardige meningen en mensen, zijn reikhalzen naar nieuwe technologie en zijn ijver naar groei meer de moeite waard is dan gesloten samenlevingsmodellen waarin slechts één zekerheid bestaat waarmee de spot drijven verboden is, hoe komt het dan dat we in ons midden potentiële renegaten blijven kweken? Hoe komt het dat we moeten beleven dat jonge mannen die onder ons zijn opgegroeid, met het bloed van onschuldigen nog aan hun handen lopen roepen dat God groot is? Waarom zijn we deze jongens verloren?
Misschien komt dat omdat gesloten samenlevingen het voordeel van de zekerheid bieden, een comfort om geen keuzen te moeten maken en geen mening te moeten onderbouwen, een gevoel waarnaar we allemaal wel eens hunkeren en dat helpt de groep gesloten te houden. En vallen sommige jongeren ten prooi aan mensen die hen laten geloven dat de mens voor zo’n samenleving is gemaakt en die manu militari moet installeren. Maar finaal is zo’n samenleving geen pretje en in strijd met de aspiraties van de mens die sinds het aards paradijs nieuwsgierig is en vooruit wil. En die wil lachen, zingen, dansen en plezier maken.
Misschien moeten we onze jongeren van kindsaf beter leren ondervinden dat we met een bulderlach, met een ironische opmerking, met fijne humor, met bijtend sarcasme, met een monkeling om een spotprent of met zwartgallig cynisme een tegengewicht kunnen bieden voor de diepe ernst en de vele plichten en verantwoordelijkheden van het menselijk bestaan. Want de lach brengt verlichting voor het vele dat soms op onze lever ligt. Sven Gatz heeft dat (De Standaard, 8/1) goed omschreven: een lachende mens is een vrije mens. Het mooiste wat er is.