Ik behoor tot de generatie die kort na het levenslicht te hebben gezien boven de doopvont een geut water over het hoofd kreeg. Zo werd ik zonder inspraak lid van de geloofsgemeenschap van de Rooms-Katholieke Kerk. Een lidkaart heb ik nooit gekregen, lidgeld heb ik enkel onder de vorm van stoelgeld betaald. Ik veronderstel dat mijn drie doopnamen wel in een of ander parochieregister opgetekend staan.
Ik groeide op in een gezin dat op de dag des heren met zondagse kleren aan welgezind naar de kerk stapte om via de viering van een goede eucharistie onze zondagsplicht te vervullen. In het eerste leerjaar mocht ik een vriend van Jezus worden. Hij is de enige vriend die er nooit was toen ik hem nodig had. Sterker nog, hij heeft zich van mijn leven nog niet laten zien, tenzij dan op prentjes of aan kruisen, gehuld in niet meer dan een lendendoek en met een van pijn en smarten smekend gezicht.
In de kerk voelde ik die feestelijke dag voor het eerst een stuk van het lichaam van Christus tegen mijn verhemelte plakken. De meester had ons in de klas laten oefenen met banenschijfjes. Die vond ik lekkerder. En al zeker lekkerder dan de ossentong met Madeirasaus die geserveerd werd nadat ik, voor het eerst in mijn leven uitgedost met een das, van mijn tantes een fototoestel en rolschaatsen en van mijn ouders een polshorloge had gekregen. Zo werd het gelukkig nog een echt feest.
Al tijdens mijn lagere schooljaren vond ik de vieringen in de koude Sint-Lambertuskerk van Nossegem veel minder feestelijk dan de andere feesten waar ik mee naar toe moest gaan. Want in de kerk moest je stilzitten, zwijgen en luisteren. Af en toe mocht je eens een gebedje meezeggen of een liedje meezingen. Ik herinner me niet veel meer van die misliedjes. Er was er eentje dat begon met ‘Uit diepten van ellende roep ik Heer’. Ik heb nooit die behoefte gevoeld. Ik heb ook nooit iemand blij gezien als de pastoor, de armen wijd, de vrede van de Heer liet nederdalen op de gelovigen. Tenzij dan op het einde van de mis.
Aan het kerkkoor waar ik lid van ben geweest, bewaar ik wel goede herinneringen. De juf vond dat ik een mooie stem had en ik wilde maar al te graag mee vooraan in dat koor pronken, want Heidi, die we het mooiste meisje van de klas vonden, stond daar ook. Mijn moeder had me trouwens al het Marialiedje Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen geleerd, dat ik graag uit volle borst door ons huis liet schallen. Toen er nog geen baard in mijn keel zat mocht ik in de nachtmis ooit solo Susa Nina zingen, een hoogtepunt uit mijn kinderjaren.
Daarna kwam een andere juf bij wie weigeren geen optie was vragen of ik geen misdienaar wilde worden. Alles is beter dan stil zitten in de kerk. Met zo’n wierookvat zwaaien, met de bel klingelen en kaarsen ontsteken, dat was spannender dan stil zitten wegdromen tussen de pilaarbijters in de Onze Lieve Vrouw van Gedurige Bijstandkerk van Haacht-Station, waar niet eens pilaren het dak stutten. Bovendien, veel vrienden van de scouts waren ook misdienaar. De brave parochianen moesten eens weten welk kattenkwaad misdienaars allemaal durven uithalen.
Zo vloog mijn jeugd voorbij. Ik voel sommigen al denken: moet je niet nog iets opbiechten? Neen, ik ben nooit betast of bepoteld, werd nooit tot onkuise handelingen verplicht of verleid, niet in de kerk, niet in de sacristie, niet door pastoors, onderpastoors, paters in Don Bosco Haacht, nonnen in Sint-Elisabeth noch aalmoezeniers bij de welpen.
Op mijn achttiende durfde ik mijn vader zeggen dat ik wel betere dingen te doen had dan naar de mis te gaan. Ik zat immers in de eerste kandidatuur Pol&Soc in Leuven en voelde me op slag een hele vent.
Mijn vader pruttelde maar een klein beetje tegen. Ik was ontslagen van mijn zondagsplicht, maar ging wel nog mee naar de nacht- of paasmis.
En raar maar waar, weer een decennium later wilde ik voor de kerk trouwen. Met Greet en Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen er bovenop. Niet omdat ik plots weer gelovig was geworden. Wel omdat ik trouwen in de kerk gewoon een leuk vooruitzicht vond en eigenlijk toch wel hou van tradities en rituelen die de keerpunten in een mensenleven markeren.
Helaas. Dat mocht niet. Want Greet was al eens voor de kerk getrouwd geweest. Je weet toch dat het huwelijk een sacrament is, vroeg de pastoor. Hij had het over de eeuwigheid. We gingen in de theologiefaculteit van Leuven raad vragen bij een of andere assistent in kerkelijk recht die ons was aanbevolen. Hij had het over dispensatie. Zo’n procedure starten zou een dikke 20.000 frank kosten (en dat was toen veel meer dan de huidige 500 euro). De kans dat Greet die zou krijgen was gering. Is uw huwelijk geconsumeerd, vroeg de kerkjurist met een ernstige toon die vloekte bij zijn monkelende lach.
Als ik het goed heb, was zijn naam Rik Torfs. Hij verklapte ons ook nog dat Greet volgens de kerkelijke leer nooit nog van het lichaam van Christus zou mogen snoepen. Het interesseerde ons al niet meer. We lieten ons huwelijk inzegenen, want dat is iets anders dan trouwen, door een priester die we vanuit het wat meer vrij denkende en geëmancipeerde Brussel lieten overkomen. We kregen zelfs Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen op de songlist, en het Beloftelied van de scouts als finale uitsmijter.
Intussen zijn we weer vele jaren verder. In Rome zwaait een Argentijnse Franciscus de plak. Deze week las ik in De Morgen verbazende dingen over het tussentijds rapport van een bisschoppensynode. Het lijkt erop alsof de kerk zich opener wil opstellen tegenover homo’s, ongehuwd samenwonenden en gescheiden mensen. Zou het toch kunnen dat de kerk eindelijk bereid is ook mensen die ze zo lang heeft weg geduwd welkom te heten, te respecteren, te waarderen?
Het zou een stap in de richting zijn van wat de leer van Jezus Christus zo tot de verbeelding deed spreken: een religie die omarmt wie arm is, vreemd, vuil, ziek, dakloos, beladen met zonden, anders maar eigenlijk toch ook hetzelfde, mens. Want de eersten zullen de laatsten zijn en David wint van Goliath. Wie zonder zonde is werpt de eerste steen. De zoon van God komt ter wereld in een stal omdat er nergens nog een hotelkamer vrij is. Het is niet in de eerste plaats: en bovenal bemin één God, maar wel: heb uw naaste lief.
Ik kan in die leer veel inspiratie vinden voor een schoon leven zonder in de beloning van de hemel na het Laatste Oordeel te geloven. Dus is de kerk nog relevant? De kerken van Vlaanderen zijn zowat leeg. En de priesters sterven uit of trekken zich terug op de eilandjes van hun dogma’s. Maar iedereen vond het kinderstemmetje van mijn Susa Nina prachtig.