Het Brusselse station dat het dichtst bij mijn werk ligt, is het Centraal-Station noch het Noordstation. Het is station Brussel-Congres.
Dat stationnetje, van waar de treinreiziger nog tweehonderd meter moet stappen en hij belandt in de Nieuwstraat, de (op de Antwerpse Meir na) drukste winkelstraat van België, zit wat reizigersaantallen betreft naar mijn aanvoelen op dezelfde hoogte als pakweg Wespelaar-Tildonk of Eppegem.
In die laatste stations kan je nog genieten van blauwe luchten en een merel die de kriekende dag influit. In Brussel-Congres bevind je je in het halfduister van de zessporige konijnenpijp tussen Brussel-Noord en Brussel-Zuid, bron van zoveel vertragingen.
De reden waarom Brussel-Congres zo weinig succes kent en zo doods, donker en depressief oogt, ligt bij het spoorbeleid. Er stoppen gewoon heel weinig treinen, op slechts enkele sporen, alleen op werkdagen tussen 6 en 19 u. Grote, stevige hekkens sluiten het station buiten zijn werkuren af.
In Brussel-Congres vind je niets wat een stationsbuurt in een grootstad zo kosmopolitisch maakt: een overvloed aan verschillende huidskleuren en –geuren, bedelaars, daklozen en clochards met een luizige hond, muzikanten van uiteenlopend kunnen, vrijwillige en professionele pamfletbedelers, kleinhandelaars, loket- en securitypersoneel, toeristen van diverse pluimage en beurs, allerlei rondhangende, wachtende, geënerveerde en uitkijkende dieren met mensenbloed.
In het station Congres stapt een voornamelijk Belgisch publiek in en uit, dorre ambtenaren en afgestreken bankpersoneel. En wellicht nog enkele exemplaren van een doorsnede daarvan: ambtenaren uit de Financietoren. Hun aantal krimpt. Enkele grote administratieve centra, ministeries en banken die bovengronds kantoor hielden, staan te verkrotten, werden afgebroken of gingen failliet. Een bank staat op verhuizen naar de Dexiatoren die nu Rogiertoren werd herdoopt en op de plaats van de Martinitoren zaliger herinnering is verrezen.
Het stationsgebouw zelf heeft twee ingangen, een aan de Pachecolaan en een aan de Blekerijstraat. Het is een monumentaal bouwwerk van Maxime Brunfaut, maar het monumentale verbergt vooral de functie van ventilatietoren voor de Noord-Zuid-tunnel. Aan de Pachecolaan vertoont de gevel een vorm van provinciale kunst uit de tijd toen België nog negen provincies telde. Uit gaten tussen stenen hoog langs een zijgevel schieten jonge boompjes krachtig naar de hemel. Het is niet het enige teken van verval. Als slobberende kousen hangen lelijke affiches afgezakt in hun glazen kasten. De banken in de gangen en op de perrons en het houtwerk aan de gesloten loketten zijn aftands bruin.
Enkele jaren geleden werd gepoogd het station nieuw leven in te blazen, met een heropening van het buffet. Een vergeefse poging. Het buffet is opnieuw gesloten. De zeldzame opstoot van frisheid die elke dag toch in Brussel-Congres op te snuiven valt, vindt zijn oorsprong in de producten met citroengeur die de poetsman ’s morgens vroeg gebruikt om de gangen en trappen te dweilen.
Het station is uitgeleefd en de buurt lijdt aan stadskanker. Waar zijn de Forgotten years van grote glorie langs de Pachecolaan gebleven? Met patserige banken die inmiddels enkele keren van naam zijn veranderd, met een bloeiend administratief centrum dat rijkelijk uitzicht schonk over de stad, met het nationale ministerie van Cultuur, met het toen al verscholen gelegen Vast Wervingssecretariaat dat duizenden mensen klamme handen heeft bezorgd?
De jaren van glorie zijn gepasseerd, hun orgelpunten afgetakeld, teloorgegaan. Zomaar en haast onopgemerkt. Want zoals in het liedje van Midnight Oil, was in die vergeten jaren our shoreline never invaded, our country never in flames.
Pingback: Station Brussel Congres heeft dringend nood aan opknapbeurt – Mobiliteit van Morgen