Op weg in Brussel (1): van het Centraal-Station langs de Putterij en Koninginnegalerij naar de Broekstraat

Ik stapte vrijdag uit het Centraal-Station richting centrum en zag een man op me afkomen met een baard die alle kanten uitgroeide. Hij lachte gelukzalig, een blik bier in de hand. Hij droeg een oude, dikke lederen vest van een mooi notenbruin, minstens twee maten te groot. Zijn broek hing centimeters te diep over sneakers die ooit wit waren geweest. Ik vroeg me af hoe ik in een stad kon opgaan in het landschap. Ik had geen zin om de clochard te woord te moeten staan op weg naar wat mijn toekomstig werk zou worden. Een hoofdtelefoon op mijn kop heeft me al vaker gered. Je kan dan doen alsof je het niet hebt gehoord als mensen je aanspreken. Maar in dit geval was het niet nodig. Stralend van geluk kruiste de man me, zijn blik gericht op enkele makkers die ik al was gepasseerd en die beter dan ik de regels van de grootstedelijke camouflage beheersen.

Op de rotsblokken die oordeelkundig verspreid liggen voor de kruising met de Putterij had zich een putterijgroepje jeugd met rugzakken verzameld. Ze zagen er allemaal blond en groot uit voor hun leeftijd en wachtten op iets of iemand om hen wegwijs te maken. De straatnaam Putterij is Putterie in het Frans. De verfransers van Brussel hebben de naam niet behoorlijk vertaald gekregen, zoals de Koolstraat Rue aux Choux werd of de Kreupelenstraat Rue des Boiteux.

Iets meer beneden ligt de Grasmarkt (Marché aux Herbes), met de roodgroene kraampjes. Het is er altijd druk op de middag. Aan de overkant van de straat liep een lange magere man met een gitzwarte baard die wel gebeeldhouwd leek en lang haar in een keurig staartje geanimeerd te discussiëren met een kleine dikke vrouw. Het was vooral hun uniforme zwarte kleding die me intrigeerde. De man droeg een slobberende djellabah waaronder nog broekspijpen kwamen piepen. De vrouw had zo’n broek met een extreem laag kruis aan en haar haar bungelde in een staart tot over haar heupen. Net als ik me afvroeg hoe ze zich tot elkaar verhouden, lachte de man en legde hij zijn arm om de vrouw.

Er passeerde een groep schoolkinderen in een fluogeel veiligheidsvestje op het voetpad. Ze liepen twee per twee, hand in hand. Achter hen stapten twee jonge meisjes waarvan je zou denken dat het hun juffen zijn. Maar het nieuwe schooljaar is nog niet gestart. De juffen droegen een hoofddoek, de ene een lichtbruine, de andere een lichtblauwe. Terwijl ze hun stoet nauwgezet in de gaten hielden, babbelden ze gezellig. Zij liepen niet hand in hand.

Ik rook de geur van frieten. Aan het frietkot stond een lange rij te wachten. Het was twintig over één, spitsuur voor de frietverkopers. De puntzakken waarin ’s lands trots er is verpakt, dragen tegenwoordig de Belgische kleuren. ‘Or would you rather have a waffle?’ hoorde ik een man in een Engels dialect aan zijn vrouw vragen. Tja, dat kan ook natuurlijk. Voor een toerist zijn frieten of wafels eendere streekgerechten.

Aan een kraam met lederen armbandjes zag ik een jonge vrouw haar lief kussen. Die loopt intussen met een nieuw sieraad rond. Voor de oversteekplaats naar de Koninginnegalerij stond een oosters ogende gids met een uitgestoken vinger haar volgers te tellen. Aan het eind van die sierlijke vinger zat de mooiste nagel die ik die dag zou zien, prachtig in een punt gemanicuurd en gelakt in het zachtroze van een Japanse kerselaar maar dan gepatineerd, alsof hij met een dun laagje suiker was bespoten. Wat had ik die nagel graag gekust maar ik deed het toch maar niet.

In het begin van de galerij moest ik slalommen tussen buitenlanders die stilstonden om met hun smartphone dezelfde foto’s te schieten van de mooie, lange overdekte winkelgang uit de negentiende eeuw waar Neuhaus meer dan honderd jaar geleden de praline uitvond. De terrasjes op deze bewolkte dag zaten vol met mensen die in hun bord of naar passanten als zij zelf keken. Toch was er één man verdiept in zijn krant. Geen wonder, hij las Le Monde.

Op het einde van de galerij koos ik ervoor om langs de HUB verder te lopen, tegenwoordig een enclave van de KU Leuven in hartje Brussel. Hier taande de drukte wat. De studenten hebben nog vakantie of zijn aan het studeren voor hun herexamens. Als ik het kot van mijn dochter voorbijliep, keek ik even omhoog naar haar raam, hoewel ik wist dat ze er niet was.

Aan de deur van een kantoor wat verder stonden twee jonge vrouwen te roken. De ene sloeg haar ogen ten hemel, schudde het hoofd en lurkte dan met getuite lippen aan haar sigaretje alsof het een rietje in een flesje cola was. De andere sprak haar tegen en stampte zelfs onbeheerst met haar voet op de grond. Ik wist niet over welk reusachtig dilemma ze het hadden maar steunde de stampvoetende in haar gebarentaal: twijfel nu toch niet langer, kind, en doe het, je leeft maar één keer.

Ik was er bijna en mijn neus krulde van het vooruitzicht om binnenkort deze avontuurlijke weg elke dag te mogen gaan.

Dit bericht werd geplaatst in Brussel, Uncategorized en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Een reactie op Op weg in Brussel (1): van het Centraal-Station langs de Putterij en Koninginnegalerij naar de Broekstraat

  1. DAMIEN PEETROONS zegt:

    Observeren van dingen en mensen is je ogen openen voor de wereld, waarin we leven. Daarover schrijven is altijd interessant en één van Jean-Claude Van Damme zijn quoten is : you have to be aware…(of things and life..) (je moet je bewust worden van de dingen en het leven) En proberen minder te leven met oogkleppen of verstrikt raken in tunnelvisies of zwart/wit-denken. Iedereen doet wat ie moet. Ook goe bezig, Peter.

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s