Fusies (2): Waarom niemand er vrijwillig aan wou beginnen

Door een verkeerde timing, een gebrek aan politieke wil, onvoldoende inzicht in de voordelen ervan en een resem organisatorische oorzaken hebben de plannen van Peeters II om gemeenten met een wortel te verleiden tot een vrijwillige fusie en fors te wieden in de talrijke samenwerkingsverbanden van gemeenten op het intermediaire niveau via een regioscreening, geen resultaten opgeleverd. Op een debat, wat meer bewustwording bij de lokale besturen en meer sense of urgency in hoofde van de bewindvoerders na.
De evaluatienota van Guido Decoster, de administrateur-generaal van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB), en de overkoepelende nota van Deloitte Consulting over de regioscreening, leggen in omzwachtelde woorden het falen van een van de koninginnestukken van de regering Peeters II bloot.

Ja maar, zullen Geert Bourgeois en heel de regering Peeters II tegenwerpen, het was ook niet fusies76echt de bedoeling al tot fusies te komen of drastisch het samenwerkingslandschap in Vlaanderen overhoop te gooien. Daar bestond in de catenaccio-coalitie rond Kris Peeters inderdaad ook nooit politieke overeenstemming voor. Waar in 2009 wel een akkoord over bestond, was een discussie op gang trekken over bestuurskracht, over intergemeentelijke samenwerking en over de creatie van een kader met wat blinkende wortels in die who knows wel een gemeenteke of twee, drie zou kunnen over de streep halen om te fusioneren.

Decoster geeft in zijn nota een omstandig overzicht van de verschillende instanties die hebben onderzocht waarom het niet gelukt is. Enkele bestuurskundigen groepeerden de oorzaken in vier groepen: timing, politieke factoren, gebrek aan inzicht in de voordelen en organisatorische factoren.

Een verkeerde timing wordt als eerste oorzaak aangehaald. Het bleek een foute optie om in volle aanloop naar lokale verkiezingen de lokale politici lastig te vallen met een fusie-aanbod. Als er een ding was waarover lokale politici in de lokale kiesstrijd niets wilden weten, was het wellicht een discussie over de opslorping van gemeenten, met een vermindering van mandaten, het einde van politieke carrières en het slopen van politieke bastions voor gevolg.

Er bestond een grote pleinvrees, noteert Decoster, om formeel het eigen bestuursniveau in vraag te stellen. Er waren nochtans wel degelijk burgemeesters die de voordelen van een fusie inzagen, maar ze durfden het thema in de aanloop naar verkiezingen niet op de agenda plaatsen.

Andere lokale bestuurders vroegen zich dan weer af waarom het fusiespook terug opdoemde en welke voordelen die schaalvergroting voor hun gemeente dan wel zou opleveren. De experten besloten volgens Decoster dat het Vlaamse fusiedebat te zeer een alleenstaand gegeven bleef, zonder koppeling met een ruimer beleid. Ze verwijzen naar Nederland, waar een decentralisatie van opdrachten van het nationale en provinciale niveau naar de gemeenten spoorde met fusie-operaties. Nederlandse gemeenten voelden de noodzaak scherper aan om oplossingen te bedenken voor de problemen die ze op zich zagen afkomen met die nieuwe gedecentraliseerde taken.

Tenslotte weerhielden allerlei organisatorische factoren de lokale bestuurders ervan een fusie te bepleiten: slechte herinneringen bijvoorbeeld aan de lange periode die nodig was om de fusie-operatie van 1976 te verwerken en verteren. Of de onzekerheid en onduidelijkheid die een fusie met zich meebrengt voor de herstructurering van de interne organisatie, voor de bedrijfscultuur, voor de financies, voor de leidinggevende ambtenaren.

Grosso modo hetzelfde verhaal valt te lezen in een samenvattende nota van Deloitte Consulting over het gebrek aan concrete resultaten dat het bottom up-proces van de regioscreening heeft opgeleverd. De meerderheid van de lokale besturen die eraan deelnamen vonden dit nochtans een nuttige oefening. Zij kwamen er bijvoorbeeld aan de weet dat de 308 Vlaamse gemeenten, de provincies en de Vlaamse overheid samen een wildgroei tot stand hebben gebracht van meer dan 2.200 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Een gemiddelde gemeente telt zo’n 15 relevante beleidsuitvoerende en beleidsvoorbereidende samenwerkingsverbanden met andere gemeenten.

Ze werden er met hun neus ook op de opmerkelijke vaststelling gedrukt dat in zo’n samenwerkingsverband vaak een structurele koppeling (input, opvolging, terugkoppeling, evaluatie) met het lokale bestuur ontbreekt.

De consultant noteert droog dat de vertrouwdheid met de verschillende aspecten van samenwerking (vraag, aanbod, organisatie, landschap,…) tussen de deelnemers aan de debatten sterk varieert. Met andere woorden: er zaten rond de tafel nogal wat mensen die niet zo goed wisten waarover het ging.

Ook in de regioscreening verhinderden volgens Deloitte persoonlijke betrokkenheid en partijpolitieke belangen dat er concrete resultaten werden geboekt, laat staan dat er een consensus zou ontstaan over een verbetering van het versnipperde samenwerkingslandschap. ‘Samenwerking’, stelt de nota, ‘komt niet louter tot stand op basis van objectieve noden of behoeften. Vaak zijn persoonlijke connecties of partijpolitieke belangen een belangrijke katalysator.’

De betrokkenheid van de deelnemers aan de debatten bemoeilijkte daardoor het behalen van resultaten. De afschaffing of oprichting van een samenwerkingsverband heeft immers gevolgen voor de eigen job, positie, vergoeding,… of op die van collega’s, partijgenoten of coalitiepartners. Politieke mandatarissen die in een samenwerkingsverband zijn aangeduid door hun lokaal bestuur vertegenwoordigen vaak niet het belang van dat bestuur, maar ook het belang van hun partij. En door in een samenwerkingsverband te zitting te nemen, krijgen bepaalde lokale mandatarissen er affiniteiten mee die hun standpunt over veranderingsvoorstellen bepalen.

Bij de lokale besturen detecteerde Deloitte ook misnoegdheid ten overstaan van de hogere overheden en inzonderheid van de Vlaamse overheid. Tal van lokale besturen vinden dat de Vlaamse regelgeving eerst moet worden vereenvoudigd of verbeterd vooraleer te prutsen aan de bovenlokale samenwerking. Ze verwijzen naar een wirwar van verkokerde beleidsdomeinen die elkaar overlappen en doorkruisen. Ze hekelen top down opgelegde clusters (brandweer, politie, Resoc,…) die niet op elkaar zijn afgestemd, de rigiditeit van het decreet intergemeentelijke samenwerking, een onduidelijk subsidiebeleid, de toenemende opdrachten die de hogere overheid oplegt en de grotere werkdruk die ermee gepaard gaat. Kortom, ze wantrouwen het opzet van de regioscreening. Want ze vrezen dat het een aanloop vormt naar gedwongen fusies.

Dit bericht werd geplaatst in politiek en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s