En van waar ben jij?

Mijn facebook loopt over van de vrienden die urbi et orbi willen laten weten dat ze echt ergens vandaan komen. In de spreektaal van Vlaamse dialecten schrijven ze dat wie van een bepaald dorp komt, dat aantoont door zich iets wat was te herinneren: een platenzaak, een kapper, een oud gezegde, een teloorgegaan gebruik, een gebeurtenis.

Dat is leuk voor de diepgewortelde Vlamingen die het zich ook herinneren.  Ik betwijfel of nieuwkomers het ook zo tof vinden.  Ik vraag me af of zij niet zouden denken of ze zich dan pas in hun dorp thuis mogen voelen als ze er geworteld zijn. Dat zou vervreemdend zijn voor de zovele migranten onder ons, zowel de intern-Vlaamse of –Belgische migranten als de migranten van buitenlandse origine.

Zelf ben ik van Brugge. Niet dat ik daar lang heb gewoond, maar ik heb er mijn eerste hap lucht ingeademd en ben er nog een onmondige tijdsspanne blijven hangen. Te kort om echt torensbruggevan Brugge te zijn, hou ik toch van ons Venetië van het noorden. Dat komt door mijn vader. Die lepelde zijn kinderen de trots in om geboren te zijn in de schoonste stad van de wereld. En hij kon het weten, want hij had de wereldzeeën bevaren en liet me als kind spelen met zijn kepie van officier ter lange omvaart.

Als we, toen de expressweg nog niet omheen Brugge was gegoten, op familiebezoek naar Die Scone reden en in de verte de drie Brugse torens in de lucht zagen priemen, was papa meteen goedgezind. En keer op keer moesten we die torens benoemen, tot alle vier kinderen op de achterbank (van wie er na verloop van jaren twee waren bijgekomen die in Leuven zijn geboren) ze uit het hoofd kenden: de Onze-Lieve-Vrouwekerk, de Sint-Salvatorskathedraal en het Belfort, of beter, de Halletoren voor wie van Brugge is.

Aan onze woonplaats Nossegem, eind jaren zestig een landelijk dorpje dat nogal wat Brugse familieleden al bij Brussel hadden aangehecht, bewaar ik ook goede herinneringen. Ik zou wel wat weten verzinnen om te kunnen attesteren dat ik echt van “Noskum” ben. En nog later belandde ik in Wespelaar, waar het grootste deel van mijn jeugd voorbijvloog. Nossegem en Wespelaar werden bij de fusies van 1976 opgeslokt door respectievelijk Zaventem en Haacht.

Het zou goed kunnen dat de bestuurlijke indeling van Vlaanderen met zijn 308 gemeenten in de volgende regeerperiode opnieuw hertekend wordt. De passage over nieuwe fusies (vrijwillig, begeleid, met een financiële wortel voor de neus) die in het regeerakkoord van Peeters II was opgenomen, is de voorbije jaren dode letter gebleven.

En toch. De geesten zijn bij veel lokale bestuurders de voorbije jaren gerijpt. Weinigen zullen openlijk zeggen dat hun gemeente te weinig bestuurskracht heeft om, zoals de politiek dat in haachtvroegerlachwekkend Wetstratees kan zeggen, de uitdagingen van de toekomst het hoofd te bieden. Maar volgens de provinciegouverneurs zijn er al wel burgemeesters die het achter de beslotenheid van een biechtstoel voor hun eigen gemeente durven bepleiten.

Het probleem waar meer lokale bestuurders dan we denken mee worstelen, is vaak niet eens een kwestie van schaalgrootte. Het tekort aan bestuurskracht kan evengoed te maken hebben met een gebrek aan competenties bij lokale bestuurders en ambtenaren, met een gebrek aan bevoegdheden, aan middelen en aan personeel en hoe daar allemaal mee om te gaan, op maat van en rekening houdend met het specifieke karakter van elke gemeente.

Ik denk dat het al in de sterren staat dat er de komende jaren nieuwe samenvoegingen van gemeenten zullen volgen. Maar ik geloof niet dat gemeenten zoals in ’76 met de karwats op een hoop zullen worden geveegd. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) werkt op dit moment aan een verkiezingsmemorandum waarin ook het heikele onderwerp van fusies aan bod komt. VVSG tracht de contouren en criteria te schetsen waarbinnen zo’n samenvoegingen volgens haar mogelijk zijn, zouden kunnen slagen.

Er moet een politiek draagvlak voor worden gecreëerd, bijvoorbeeld. Daarvoor heb je een boortmeerbeekdebat nodig. En dat kan pas starten als iemand er een balletje voor opgooit, zoals enkele maanden geleden Eddy De Block, de burgemeester van Merchtem en de broer van Maggie. Als we nu eens een fusie bedenken met de landelijke gemeente Haacht in Vlaams-Brabant, waar ik me al jaren thuis voel? Niet met Merchtem natuurlijk, maar waarom niet met Boortmeerbeek en Kampenhout? Op sommige terreinen werkt Haacht al nauw samen met Boortmeerbeek, de bibliotheek bijvoorbeeld. Tussen de drie gemeenten ligt ook het verkeersknooppunt en de gelijknamige industriezone Kampenhout-Sas, op het kruispunt van de steenwegen Mechelen-Leuven en Brussel-Haacht, met het kanaal Leuven-Dijle. Het massaal gedragen verzet tegen de komst van een afvalverbrandingsoven aan Kampenhout-Sas verbindt bijvoorbeeld al de inwoners van de drie gemeenten.

De schaalgrootte van de drie gemeenten is gelijkaardig: Haacht telt het meeste inwoners (circa 14.000 tegenover Boortmeerbeek 12.000 en Kampenhout 11.500), maar Kampenhout is nipt groter (33,5 km2) dan Haacht (30 km2), terwijl Boortmeerbeek wel een flink stuk kleiner is (18,6 km2).

Er zijn natuurlijk ook argumenten contra zo’n fusie. De politiezones zijn bijvoorbeeld kampenhoutvroegervandaag anders ingedeeld. Haacht werkt ook voor bepaalde zaken nauw samen met Keerbergen. Maar als inwoner van Haacht kom ik nu al geregeld in Boortmeerbeek of Kampenhout. Om te shoppen, om vrienden te bezoeken, om op café of restaurant te gaan, om te gaan wandelen.

Eerlijk, ik zou het als “echte Hogteneer” niet erg vinden om samen met de inwoners van Boortmeerbeek en Kampenhout deel uit te maken van één bestuurskrachtige gemeente met meer mogelijkheden, armslag, bestuurskracht,… op zoveel terreinen dan de drie bestaande afzonderlijk.

Marino Keulen, de burgemeester van Lanaken en als Vlaams minister van Binnenlands Bestuur ooit mijn baas, hield me altijd voor dat de Vlamingen niet eerst Europeaan, Belg of Vlaming zijn, maar gemeentenaar, of beter nog: dorpeling. Hij heeft gelijk, kijk maar naar je facebook. En Marino was namelijk niet van Lanaken maar van Kesselt.

Ik denk niet dat nieuwe fusies dat dorpsgevoel zullen veranderen. De oude fusie van ’76 heeft dat tot vandaag ook nog niet gekund. En dat hoeft ook niet. Laat al die diepgewortelden uit Haacht, Wespelaar, Tildonk, Wakkerzeel, Kampenhout, Nederokkerzeel, Berg, Buken, Boortmeerbeek, Hever en Schiplaken dus maar rustig bedenken waarom ze echt zijn van waar ze zich al hun hele leven thuis voelen. Wie weet wonen ze straks allemaal in dezelfde gemeente. Maar hoe noemen we die dan? Euh, Haacht natuurlijk.

Dit bericht werd geplaatst in Haacht, integratie, politiek, samenleving en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s