Wij zijn een weekje naar Tunesië geweest. Zon gepakt en afgekoeld in zee, boeken gelezen, buikje rond gegeten en veel gedronken. Het was warm. Voor het personeel dat ons in de all in bij Sousse bediende, was het werken wat moeilijker. Tunesië is in de ban van de ramadan.
Hoe voelt dat, cocktails shaken, biertjes tappen, tafeloverschotten bijeenschrapen, kamers opruimen, vuil en afval bijeenvegen, vriendelijk en hulpvaardig zijn, lachen, draven en zweten om het die ongelovige, bandeloze westerlingen naar de zin te maken terwijl je zelf van halverwege de nacht tot zonsondergang niet mag eten, drinken, roken of vrijen, een maand lang?
Ach, het gaat wel, verzekert de man die ’s morgens en ’s avonds gutsend van het zweet de matrassen op de ligbedden legt. Geen probleem, we zijn het gewoon, zegt de dikke taxi-chauffeur. De altijd goedgemutste animator Simba, die een frisse kop houdt door zijn lange zwarte leeuwenkrullen op zijn kruin samen te binden, valt even uit zijn rol: soms voel ik me wel licht in mijn hoofd, als in trance. Het moet gezegd worden, op de dienstverlening valt niets aan te merken. Zelfs niet op de breedte van de glimlach.
In het chique themarestaurant deelt een deftig geklede man enquêteformulieren uit over de kwaliteit van de dienstverlening van het hotel. Als we ze invullen komt de ober die zich vergist had tussen cola light en gewone cola vriendelijk vragen om extra goede commentaar te schrijven over het themarestaurant. Dat extra vind ik er net over. De ober verzamelt de formulieren en schroomt niet om te lezen wat we hebben opgeschreven. Wat later staat de deftig geklede man weer aan onze tafel. Waar zijn de papieren? Bij de ober. Oei, fluistert de deftige man in volle ernst, het was het personeel expliciet verboden om zelf de formulieren op te halen. De dag nadien zie ik de ober terug bij de middaglunch in het buffetrestaurant. Heb je geen last gehad met die enquêteur, vraag ik. Hij schudt het hoofd. Hij zegt: je hebt een heel, heel mooie short aan, wit met lichtblauwe strepen, helemaal mijn favorieten kleuren.
Het strand wemelt van de verkopers. Ze venten gesuikerde nootjes, armbanden, kleurige pareo’s, watersporten, zelfs palmbomen. Foufou dringt zich op. Hij is de pusher van het hotel voor watersporten als jetski, parasailing of banaan, die niet in de all in-formule zijn inbegrepen. Later, als ik hem wat beter leer kennen, verklapt hij me enkele van zijn weetjes. Dat je, als je met een koppel onderhandelt, zo snel mogelijk te weten moet komen wie de baas is, met wie je de deal moet sluiten. Dat Fransen en Belgen de moeilijkste klanten zijn, die bij het onderhandelen over de prijs het onderste uit de kan willen.
Foufou laat geen marge voor afdingen. Want dan snijdt hij in zijn eigen vel. Hij houdt zijn hand samenzweerderig rond zijn mond als hij het onthult: toeristen praten met elkaar. De korting die hij de ene toekent, kan hij dan een ander niet weigeren en zo daalt de prijs almaar. Hij zegt dat ik een mooi t-shirt aan heb.
Ik leer Nouri kennen, de atypische verkoper van de paard- en kameelritten voor rekening van het hotel. Je ziet dat hij voor dit werk niet in de wieg is gelegd. Over de prijs
van zijn koopwaar kan gelukkig ook niet gemarchandeerd worden. Nouri zelf heeft geen contract maar krijgt een commissie van 20 procent op zijn verkoop. Een goede dag verdient hij 25 dinar. Een slechte 10. Een euro is ongeveer twee dinar waard.
Ik vraag hem of hij weet dat Joe, de man van de security, ook paardritten tracht te verkopen aan de zonnekloppers rond het zwembad. Joe levert nog andere diensten buiten veiligheid aan het zwembad. Hij biedt aan om onze dochters te vergezellen naar de discotheken in Port El Kantaoui en een veilige taxi te regelen voor een behouden terugkeer. Ik ben al 28 jaar, met mij kan je op je twee oren slapen, verzekert hij me. Aan een van mijn dochters vraagt hij achter mijn rug of een leeftijdsverschil van tien jaar in België een groot probleem vormt.
Liever dan me nog eens een paardrit te proberen verkopen, vertelt Nouri me over de politiek en het leven in Tunesië. Met zijn universitair diploma Engelse taalkunde ziet hij de dertig dichterbij komen maar de vervulling van zijn dromen niet. Hij wil les geven, liefst in het openbaar onderwijs, want dat betaalt een leraar duizend dinar per maand. In het privé-onderwijs krijg je maar 300 dinar en moet je daarvoor tot zeven uur per week meer presteren. Dat is zowat het minimumloon in Tunesië. Na het zomerseizoen op het strand overweegt hij toch een baantje in een privé-school te zoeken.
Nouri is een van de vele universitair geschoolden in Tunesië die niet aan de bak komt. Hij woont nog bij zijn ouders want hij verdient niet eens genoeg om zich de huur van een studio te kunnen veroorloven, minimaal 200 dinar per maand voor een krot.
Heb je een vriendin, vraag ik. Zo werkt het hier niet, antwoordt hij. Als je iemand ontmoet met wie je het wel ziet zitten, moet je haar hand vragen bij haar ouders. De meisjes en hun ouders, zegt hij met neergeslagen ogen, kijken niet naar wie je bent maar naar wat je hebt. Een auto? Een huis? Een goede job? Hij klemt zijn lippen opeen, haalt zijn schouders op en steekt zijn handen uit. Leeg.
Tunesië telt twee miljoen vrouwen tussen 25 en 35 die ongehuwd zijn. Vaak werken ze, zij vinden zelfs makkelijker werk dan mannen. Maar weinigen zijn bereid om te huwen en als tweeverdieners hun leven op te bouwen. Het is een mentaliteitsprobleem, legt Nouri uit: iedereen gaat er nog van uit dat de man moet instaan voor de vrouw.
En de politiek, vraag ik, de Arabische lente, de revolutie? Nouri schuift naar de rand van de ligstoel waarop we met zicht op zee onder een oude parasol naast elkaar zitten. Hij is blij met de revolutie, hij is lid van Al Qotob, een socialistische en linkse partij. Hij verheft zijn stem om het ongeduld te onderstrepen waarmee hij zoals zoveel Tunesiërs wacht. Op jobs, op betere sociale reglementering van de wilde private sector, op betere infrastructuur en investeringen, zeker in het binnenland waar de revolutie begon, en vooral, op de nieuwe verkiezingen, nog een van de beloften waarmee Al Nahda, de regerende partij van gematigde islamisten, toch zo weinig haast mee maakt.
Lukt dat zo’n beetje, socialist zijn en vrome moslim? Weet je, zegt hij, die ramadan is de eerste dagen wel moeilijk, maar daarna went het en gaat het wel. Met zijn kin wijst hij wat verder Foufou aan als hij zegt dat veel van de Tunesiërs die op het strand werken zich er eigenlijk niet zo strikt aan houden. Foufou heeft het gebaar van Nouri gezien en nieuwsgierig stevent hij met zijn vriendelijke pusher-gezicht op onze ligstoel af, de sigaret nonchalant in zijn hand. How are you today, Peter? Uit zijn tas haalt hij een halfleeg flesje water en neemt gauw een slok. Wel, zeg ik stout, moet jij je niet aan de ramadan houden? Oh yes, lacht hij, but I do, I do. Jij doet misschien een kleine ramadan, grap ik. Hij lacht, that’s a good one, a small ramadan. En hij is weer weg naar een ander doelwit, met mij heeft hij al zaken gedaan. Wat een leuke zonnebril, roep ik hem na.