Drie bananen voor Gusta

Gusta slaat haar hand voor haar mond van het verschieten en alsof ze zich schaamt kijkt ze vertwijfeld weg in de enige richting waar dat mogelijk is, door haar enige raam met uitzicht op de tuin voor twee meter verder een hoge dikke haag het zicht belemmert en ze roept ‘oeioeioei oeioeioei’. Ze wrijft een traan weg, kijkt mijn dochters en mezelf aan en vraagt dan: ‘hoe hedde gelle mij gevonde?’

Met wat hulp, anders was het niet gelukt natuurlijk. Eerst was er de zus van Gusta die me toen ik voorbij fietste van achter haar raam teken deed om te stoppen en naar de deur te komen. Zij had voor ons een doodsbrief van Ward, die inmiddels was gecremeerd in intieme kring, zoals men dat omschrijft alsof het een knusse bedoening is. En ze wist te vertellen dat Gusta niet meer kan lopen na haar operatie en dat de familie een rusthuis voor haar aan het zoeken was.

Enkele dagen later zagen we hoe de zoon en kleinzoon van Gusta het huisje aan het leegmaken waren. Mijn dochter vroeg hen hoe het met Gusta was en ze kreeg van de kleinzoon haar nieuw adres. ‘Het zal Gusta plezier doen je nog eens te zien’, zei hij. In het weekend trokken we dus met z’n drieën naar het woon- en zorgcentrum, een half uur rijden, wat een goede oefening was voor de oudste die leert autorijden.

Het was jaren geleden dat ik nog in een rusthuis was geweest, op bezoek bij mijn oma die op het laatste van haar leven niemand van ons nog herkende.  Meteen prees ik haar nog eens gelukkig dat ze uiteindelijk maar een beperkte tijd in zo’n sterfhuis is opgevangen moeten worden.

Het woon- en zorgcentrum van Gusta zag er gloednieuw uit, comfortabel, modern, vriendelijk zelfs. Het vroor dat het kraakte buiten, maar binnen was het zo warm dat ik er in t-shirt had willen lopen moest ik er eentje aan hebben gehad. Een dame met een witte schort stuurde ons een lange gang van eendere kamertjes door, de meeste met de deuren open. In sommige van die kamertjes zaten ouden van dagen te suffen, naar hun tv te staren of een dutje te doen tussen oude meubeltjes en foto’s die in zo’n modern woon- en zorgcentrum uit de toon vallen.

Gusta woonde op het einde van de gang. Haar kamertje zag er vrij leeg uit. Aan de wand boven het ledikant tikt een oude klok met behulp van een secondewijzer de tijd die haar rest minuut per minuut weg. Mijn dochters herkennen een oud houten kastje met een lade dat is meegekomen uit het kleine huisje dat ze met Ward deelde. Er staan enkele postuurtjes op en een fruitschaal met een banaan in. Tegen het raam zit Gusta in een rolstoel. Ze heeft een dikke medische kraag rond haar vogelnekje maar haar witte haar zit keurig vastgespeld.

‘Ward is dood hé’, zegt ze als ze van de verrassing is bekomen. Ze heeft haar ogen wijd open . ‘Man, man, wat ze mij hebben aangedaan. Ze hebben mij alles afgepakt. Ik heb geen euro, geen twintig centiem meer. Ik heb mijn huis niet meer gezien, ik ben het kwijt, waar zijn al mijn spullen, waar is mijn pensioen, alles is weg, zelfs mijn boekske met telefoonnummers.’ En dan, samenzweerderig tegen mijn oudste, zoals ze vroeger met Ward in haar huisje ook kon doen: ‘Geeft uwen telefoon is, hebt ge een papierke om het nummer op te schrijve? Hebt ge nen bic?’ Zelfs een papiertje en een bic heeft ze niet meer. ‘Ja maar’, wappert ze met haar hand verontschuldigend naar mij, ‘ge wilt da nie meemake zelle.’ En dan ferm, ‘As ge ma wet da ik hie nie blijf. Ik blijf hie nie. Da is zeker.’

Ik denk aan De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween, het van levenslust sprankelende en hilarische boek van de Zweed Jonas Jonasson dat ik pas heb gelezen. Ik betwijfel of Gusta zo’n exploot in dit moderne woon- en zorgcentrum voor elkaar zou krijgen. Wellicht kunnen de ramen hier niet eens open. En ze zit in een rolstoel, niet echt een verbetering van haar mobiliteit. Daarmee moet ze om te beginnen door de toegangsdeur geraken.  Om die deur van binnen uit te openen, moet je opeenvolgende handelingen uitvoeren, inclusief een omgekeerde cijfercode invoeren, die bedacht zijn om aspirant-weglopers als Gusta het ontsnappen extra moeilijk te maken.

We rijden Gusta naar de cafetaria om een kopje koffie te drinken. Gusta wil naar de tafel gereden worden waaraan al een ander besje eenzaam in haar rolstoel zit. Het oudje is een praatvaar. Ze vertelt dat ze in het woon-en zorgcentrum is terechtgekomen na een klonter in haar hersenen die haar half heeft verlamd. ‘Gusta en ik komen goed overeen’, verzekert ze.

Gusta vraagt of ik mijn koekje niet moet hebben. ‘Oh, neem maar’, antwoord ik. Ze eet alle koekjes op. Er komt een man met drie bananen de cafetaria binnen. Hij kijkt rond en stevent op ons af. Mijn dochter kent hem, het is de kleinzoon. ‘Ik had beloofd je wat bananen te brengen’, zegt hij, terwijl hij ons alleen gedag toeknikt. Voor we er erg in hebben, is hij terug weg. Gusta vertelt dat ze zo’n zin had in bananen. Ineens voelt ze zich niet meer op haar gemak. Ze wil terug naar haar kamer. Haar koffie is nog maar half op. Maar misschien geneert ze zich voor de moeite die het kost om het kopje zonder morsen naar haar mond te brengen.

Als we weer op het kleine kale kamertje zitten, fluistert ze dat ze dacht dat haar kleinzoon haar kamer aan het doorzoeken was. Of erger nog, dat hij ons nu op de gang staat af te luisteren. Wie weet, heeft hij zich wel in de badkamer verstopt. Ik trek de deur open. ‘Niemand hoor’, zeg ik. ‘Ja maar’, zucht Gusta, ‘ge kunt niemand nog vertrouwen als ze u dat lappen.’ En zonder overgang bezweert ze mijn dochters: ‘Niet zelf naar mij bellen, want ze luisteren hier alles af.’

Op de fruitschaal liggen nu vier bananen. ‘Uw kleinzoon is speciaal langs gekomen met de bananen, dat is toch lief’, zeg ik. ‘Ja maar, deze middag was het al banaan als dessert’, werpt ze tegen.

Tja, moesten ze mij zoiets lappen, dan zou ik het ook moeilijk hebben nog het moois en goeds rond me te zien. Geen enkele man of vrouw die bij zijn verstand is, vindt het aangenaam als anderen zonder zijn of haar medeweten, zonder overleg, zonder inspraak beslissingen nemen over belangrijke zaken in zijn of haar persoonlijk leven. Geen wonder dat er tegenwoordig boeken verschijnen over honderdjarigen die uit het raam van hun woon- en zorgcentrum klimmen en verdwijnen. Ik vraag me af hoeveel van onze zo onmenselijk warm gepamperde rusthuisbewoners dat voorbeeld wel zouden willen volgen, moesten ze het kunnen.

Dit bericht werd geplaatst in liefde en getagged met , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie