Vannacht kwam Raf langs. Het was ergens in een café zonder naam waar ik aan het praten was met mensen die er niet toe doen. Ik herkende hem al van ver aan zijn manier van gaan. Hij zag me zitten en hij stak zijn hand op. Ik sprong recht en liep op hem af. Ik viel hem in de armen. ‘Raf, hoe is dit mogelijk?’
Meer dan dertig jaar geleden leerde ik Raf kennen bij de scouts. Hij liep al lang in de groep rond, maar omdat hij enkele jaren jonger was dan mij, had ik niet zoveel contact met hem. Dat veranderde toen we samen leiding gaven aan de welpen. Ik zie hem nog altijd slungelachtig komen aanwandelen, de linkerhand in zijn broekzak, in zijn rechter een sigaret, met die verlegen, verontschuldigende lach op zijn gezicht. Zou het kunnen dat hij te laat was?
We beleefden heerlijke jaren. Maar hij ergerde me ook af en toe: ik kon niet altijd op hem rekenen, hij kwam vaak te laat, daagde soms al eens niet op, en gsm’s bestonden nog niet. Pas veel later vertelde hij me over de nesten waarin hij in die periode, ver buiten de veilige haven van de scouts, verzeild was. Ik ben blij dat ik Raf niet heb losgelaten, dat ik probeerde om hem bij de groep te houden, bij mij, ook de vele jaren na het passeren van het warme scoutsstation. Want ergens wist ik dat er op Raf natuurlijk wel te rekenen valt. En ik kreeg gelijk. Hij is uitgegroeid tot een steunpilaar voor de welpen. En in zijn verdere leven voor zoveel mensen. Ook voor mij.
We hadden bij de welpen een jaar lang een gehandicapte jongen, Jeroen. Hij kon amper lopen en zat in een driewieler. Hoe betrek je zo’n jongen in een dagtocht? Hoe laat je hem mee genieten van een bosspel? Hoe zorg je ervoor dat de andere jongens hem niet altijd zien als het lastpak dat de groep hindert of ophoudt? Hoe breng je de andere jongens ertoe ook voor hem respect en af en toe eens bewondering op te brengen? Dat was allemaal niet zo evident.
We zagen het als een grote uitdaging om het toch te proberen. Het was vooral Raf die daar zijn schouders onder zette. Om te beginnen letterlijk. Kilometers lang heeft hij Jeroen op zijn rug gedragen. Hij nam Jeroen bij zich op een post, hij bedacht opdrachtjes die ook Jeroen een aandeel in het spel gaven, hij zorgde ervoor dat Jeroen hardop mee joelde als zijn ploeg won, en dat hij mee kwaad en ontgoocheld was omdat zijn ploeg verloor.
We namen Jeroen mee op kerstweekend naar de Kluis in Sint-Joris-Weert. Het sneeuwde en het was bar koud. Ik zie Jeroen nog zitten rillen op Rafs rug, diep ingeduffeld met zijn muts aan, zijn sjaal, zijn wanten, zijn dikke trui, zijn winterjas. Jeroen rilde voortdurend van de kou. Maar hij rilde ook van geluk. Jeroens mama stuurde ons na het kerstweekend een ontroerend dankuwelkaartje. Raf ontving van Jeroen zelf een briefje waarin hij schreef hoe leuk hij het bij de welpen vond.
Ergens vorig jaar liep ik Jeroens jongere broer Michiel op het lijf. Hij zei dat Jeroen het goed maakt in de instelling, want zijn handicap maakt het niet mogelijk om zelfstandig te leven. En dan vroeg Michiel me hoe het met Raf was, en hij vertelde dat Jeroen het nog vaak over Raf had en over zijn tijd bij de welpen, al die jaren geleden. Raf had van Jeroen een echte welp gemaakt onder de welpen. Hij was er in geslaagd Jeroen te laten vergeten wat hem zo anders maakte.
Toen ik na 2 jaar naar een andere scoutstak overstapte, werd Raf de Akela van onze welpengroep. Hij was daar fier op en ik ook. Na de scouts bleven we elkaar opzoeken. Sommige jaren zagen we elkaar maar één keer, soms twee keer. Niet meer. De laatste jaren zagen of hoorden we elkaar weer meer. Als het een maand of twee geleden was, begon het te kriebelen. Dan voelden we dat het weer hoog tijd werd om ons een avond en een stuk van de nacht af te zonderen, met onze heilige Bob Dylan op de achtergrond en een fles goede wijn of twee op de voorgrond. We leerden elkaar doorheen die lange jaren de geweldigste boeken kennen. Ik dank het aan Raf dat José Saramago en vooral Mario Vargas Llosa nu al jaren mijn leven verrijken. Van zodra ik Llosa’s laatste boek, De droom van de Ier, uit had, heb ik Raf gesmst dat de Mario zich weer overtroffen heeft.
Wat een bevredigende gesprekken voerden we toch telkens opnieuw. Over onszelf, over onze vele stommiteiten, over de familie en onze naasten, over de wereld en de politiek, over het leven. Raf en ik verschilden enorm: in onze familiale achtergrond, in de milieus waarin we vertoefden, in onze denkbeelden. We waren het dus vaak oneens. Gloeiend, niet alleen over futiliteiten maar over de meest fundamentele levensvragen. Maar op het einde van de avond waren we altijd weer gelukkig omdat we elkaar beter hadden begrepen, zonder dat we het over alles eens moesten zijn. We voelden ons rijker omdat we onszelf dankzij elkaar hadden gerelativeerd. We voelden ons wijzer omdat we onze meningen wat beter konden nuanceren.
Zo werd Raf mijn beste vriend terwijl ik toch slechts een klein schuifje in de grote ladenkast van zijn leven was. Een schuifje dat maar af en toe openging. Maar ik durf wedden dat de schuiven van die kast barstensvol mensen zitten die Raf hun beste vriend noemen.
‘Alles is toch mogelijk?’, antwoordde Raf gibberend. Maar dat is niet waar. Ik herinner me dat ik dacht, neen, dit kan niet, jij bent toch dood, en dat ik hem dat om een of andere reden niet wilde verklappen. In die levensechte droom waarin Raf me vannacht bezocht, iets langer dan een jaar na zijn plotse dood, stelde hij me aan iemand voor. Een jongen, zo ongeveer van de leeftijd van Jeroen. ‘Dat is mijn zoon’, zei hij fier. Ja, onmiskenbaar, ik herkende de trekken van Raf. In zijn leven heeft Raf nooit een zoon of kinderen gehad. Maar voor de meisjes die met hun moeder bij Raf hebben geleefd, was hij wel een schitterende papa. Dat is zeker waar.
Hé Peter,
Ik kom Raf ook (niet genoeg) tegen in mijn dromen en wat je schrijft over ‘het hem niet willen vertellen dat hij er niet meer bij kan zijn’ is er helaas elke keer bij.
Soms gaan we picknicken en wissel ik een betekenisvolle blik met Arne uit, zo van, besef je dat hij (Raf) niet weet dat hij hier niet meer is. Maar ik durf er in die droom ook nooit over beginnen, schrik dat hij zou verdwijnen. Ik geniet zo van die dromen!
Dikke knuffel voor je
van mij én van Raf
Inge
LikeGeliked door 1 persoon