Soms heb je spijt dat een boek uit is. Dat gevoel van gemis had me enkele dagen geleden in zijn greep. Ik had net “De menselijke smet” dichtgeklapt van Philip Roth, een van de grootste hedendaagse Amerikaanse schrijvers die in mei van dit jaar helaas overleed zonder de Nobelprijs te hebben gekregen. Ik raad iedereen aan dat werk (en andere romans van Roth) te lezen.
Kort gezegd gaat het over de opgang en ondergang van een decaan en professor aan een goede Amerikaanse universiteit, wiens miserie begint met een onterechte beschuldiging van rassendiscriminatie. Hij zou zich laatdunkend hebben uitgelaten over enkele zwarte studenten die zijn lessen een paar keer hadden gebrost. Maar in het meesterwerk van Roth kruisen zoveel onverwachte plotwendingen, kleurrijke figuren, onvergetelijke scenes en hartverscheurende emoties het pad van de lezer, dat ik slechts de vierde zin van deze tekst kan herhalen.
Om het plotse gemis te bezweren, wierp ik een snel oog op mijn boekenkast. Het viel op “De Schopenhauer-kuur” van Irvin D. Yalom, nog een Amerikaanse auteur van joodse origine die me eerder al in bewondering had achtergelaten met “Nietzsches tranen”. De kuur van Schopenhauer was een cadeau van pakweg een jaar oud. Ik kreeg het boek van een dierbare collega met wie ik samen ook al had genoten van de tranen van Nietzsche. De collega had in het voorbije jaar de gelegenheid nog niet gevonden om zich aan de Schopenhauer te zetten, maar ik besloot, om de al aangehaalde redenen, niet langer te wachten op een parallelle leeservaring.
Amper drie hoofdstukken ver, hebben Yalom, die naast bestsellerauteur ook psychiater is, en Nietzsche, nogmaals die filosoof jawel, me weer stevig bij mijn kladden. Het is voorlopig wachten op de verschijning van Schopenhauer op het leestoneel. Het verhaal start met het slechte nieuws dat de psychiater Julius Hertzfeld te horen krijgt van een bevriend huidarts. Bij Hertzfeld is een melanoom aangetroffen. Uit nader onderzoek blijkt dat de psychiater niet langer dan ongeveer een jaar gezond leven voor de boeg heeft. Natuurlijk is hij ontredderd. Maar als het nieuws wat bezonken is, vraagt Hertzfeld zich af hoe hij dat jaar zal invullen.
Hertzfeld vindt daarvoor inspiratie in Nietzsches “Alzo sprach Zarathoestra”. Nietzsche raadt in dat werk de mens aan om ervoor te kiezen zijn eigen leven te leiden in plaats van erdoor geleefd te worden. Julius Hertzfeld besluit dat hij zijn ingekorte levenslot moet aanvaarden, maar op de manier die besloten ligt in de volgende vaak aangehaalde vraag van Zarathoestra: zou je het leven zoals je het geleefd hebt, tot in de eeuwigheid precies willen prolongeren?
Inderdaad: Nietzsche raadt de mensen aan om hun leven zo te leiden dat ze bereid zouden zijn datzelfde leven tot in de eeuwigheid te herhalen. Maar dat kan natuurlijk niet. Het advies van Nietzsche luidt: leef intens, zorg ervoor dat je leven niet ongeleefd wordt afgebroken, haal uit je leven wat er uit te halen is.
En het is nooit te laat om daarmee te beginnen trouwens, bedacht ik meteen zelf. Bovendien, als je er even dieper over nadenkt, verplicht een leven dat eeuwig zou moeten kunnen duren, elke rechtgeaarde mens om het goede na te streven. Want wie wil er nu de eeuwigheid ingaan als schurk?
De lectuur van Zarathoestra op zo’n scharniermoment van zijn leven, geeft ook Hertzfeld te denken. Naar het voorbeeld van Zarathoestra, beslist hij de wijsheid die hij in zijn leven heeft verworven, te delen. Anders gezegd, Julius wil zijn laatste levensjaar verder aan het werk blijven als psychiater. Maar niet gewoon om verder te werken. Hij wil béter verder werken. Door te leren uit zijn eigen fouten en mislukkingen.
Concreet wil hij nagaan wat hij misschien nog kan leren uit de behandeling van patiënten bij wie zijn therapie niet geholpen heeft. Meteen verschijnt Philip Slate voor zijn geest, een patiënt die hij drie jaar lang vruchteloos heeft behandeld. Slate nam al die tijd twee keer per week vrijwillig en stipt plaats in het kabinet van Hertzfeld en gaf een klein fortuin uit. Tot hij plots niet meer opdaagde, zonder verklaring. De belangrijkste klacht waarvoor Slate Hertzfeld consulteerde, was dat hij tegen zijn wil gedreven werd door seksuele impulsen.
Hertzfeld belt Slate terug op en spreekt met hem af. De patiënt blijkt wonderlijk genoeg inmiddels zelf therapeut te zijn. Tijdens hun gesprek, ditmaal in het kabinet van Slate, vertelt de ex-patiënt dat hij nog jaren tevergeefs gezocht heeft naar een therapeut die hem kon helpen. Tot hij besliste opnieuw te gaan studeren, eerst via zelfstudie, waar hij geïntrigeerd werd door de wijste mannen die ooit hebben geleefd, de filosofen. Philip Slate ging daarop filosofie studeren aan de universiteit Columbia, waar hij na vijf jaar afstudeert. Uiteindelijk beslist hij een nieuw leven te beginnen, in de toegepaste of klinische filosofie: hij wordt psychotherapeut.
Als Hertzfeld zijn voormalige patiënt uiteindelijk vraagt of hij nu genezen is, vertelt Slate over zijn band met een therapeut, een ideale therapeut, iemand die hem alles gaf wat nog niemand hem had kunnen geven. Nu gaat Hertzfeld, die als therapeut een dijk van een reputatie torst, op het puntje van zijn stoel zitten. Hoe heet die therapeut dan, vraagt hij. Hij heet Arthur, antwoordt Slate, Arthur Schopenhauer.
En nu verder lezen.
Dag Peter, je doet mij in beide boeken zin krijgen, allebei van auteurs waarvan ik nochtans wel iets in mijn bib heb. Over Yalom: na Schopenhauer zou je je aan Spinoza kunnen wijden (“Het raadsel Spinoza”) ; een aanrader, al heeft dat natuurlijk wel iets te maken met het feit dat dat één van mijn lievelingsfilosofen is…
Groet,
Bjorn
LikeLike