Buiten de stad ligt er rijp op het gras en de geparkeerde auto’s. In de stad niet. In de stad is het warmer. Maar toch nog bitter koud. Al maanden passeer ik in de Brusselse Peterseliestraat ’s ochtends rond acht uur twee slapende mannen.
Ongeveer pal voor de daar gevestigde vrijmetselaarsloge Cercle des Amis Philanthropes liggen ze gewoon op de stoep, voor neerslag beschut onder de overhang van een groot en lelijk bankgebouw waarvan de naam na de bankencrisis veranderd maar niet vergeten is.
Ondanks de koudestoot liggen ze er deze ochtend weer. Ik heb me al eens afgevraagd of de twee mannen misschien met een of andere undercover opdracht bezig zijn in dat korte, troosteloze straatje tussen de Broekstraat en het Martelarenplein, waar in het algemeen weinig meer dan maçonnieke of bancaire bewegingen te bespeuren zijn. Op de achter de glasbollen verborgen dealende of flirtende scholieren van de nabijgelegen Franstalige middelbare scholen na dan.
De mannen hebben zware stoppelbaarden. Ze liggen onder verscheidene dekens in een slaapzak, meestal helemaal weggedoken. Een stuk karton is hun matras. Een ander stuk karton hebben ze rechtop geplooid als windscherm. Bij een van de twee ligt een zwarte hond. Ook het dier slaapt of doet alsof. Het ligt opgekruld in de buikholte van de man die in foetushouding ligt. De andere man moet het zonder dierlijke warmte stellen. Op sommige dagen steken bij hem wat groezelige blote tenen van onder zijn rode nylonslaapzak uit. Maar vandaag niet.
Waarom denk ik nu aan Thunder Road van Bruce Springsteen? Dat mooie nummer waarmee zijn doorbraakplaat Born to Run begint, gaat over ontsnappen aan de troosteloosheid van het leven, in “a town full of losers”. Springsteen bracht er een bloedstollende versie van in Werchter twee jaar geleden.
Terwijl de Boss achter een piano door zielen sneed, zong het publiek mee of kreeg het een krop in de keel en tranen in de ogen. “So you’re scared and you’re thinking that maybe we ain’t that young anymore”, zong Springsteen op Classic, “show a little faith, there’s magic in the night, you ain’t a beauty but, hey, you’re alright, oh, and that’s alright with me”.
Hoe moet het voelen, vraag ik me af, om hier in de gore Peterseliestraat tussen kantoorgebouwen van een bank en een filantropische tempel dag na dag de nacht door te brengen, tot in je gebeente doortrokken van de kou. Op het einde van het liedje vraagt Springsteen in die stad van losers aan zijn meisje Mary om in zijn auto te klimmen, want: “I’m pulling out of here to win”.
Zouden die mannen nog ooit de kans krijgen om in zo’n auto springen?