Talrijk zijn de touroperators en reisbureaus die je tussen Napels en Sorrento te grazen willen nemen voor een uitje naar de Vesuvius, eventueel gecombineerd met de historische sites van Herculaneum of Pompeï. Onze touroperator vraagt voor zo’n uitstap afgerond 50 euro per persoon, zonder toegangsprijzen. Wij deden het voor de helft, toegangsprijzen inclusief.
Je kan inderdaad flink wat geld uitsparen door het op eigen houtje te doen, al mag je dan niet op de moeite zien om je op voorhand te informeren. In de tweede helft van augustus, wanneer het wegverkeer op het schiereiland zowat voortdurend vastloopt, neem je dan best de Circumvesuviana. Dat is een heerlijk goedkoop en pittoresk treintje dat op een bovengrondse metro lijkt. Het doet meer dan dertig stopplaatsen aan op het traject Napels-Sorrento, alles bij elkaar een dik uur sporen. Je passeert tal van uitkijkpunten op de fabelachtige baai en de achterliggende heuvels maar evengoed industrieterreinen in verval, afbladderende appartementsblokken en verloederde buurten die me aan Oostbloksteden van weleer deden denken.
De vele stopplaatsen verplichten de ongeoefende gebruiker goed uit zijn doppen te kijken.
En zelfs dat is niet overal makkelijk, want graffitispuiters hebben de naambordjes van meerdere stopplaatsen nagenoeg onleesbaar gemaakt. Maar dat weegt niet op tegen de prijs van de Circumvesuviana. Voor minder dan 15 euro trein je vanuit Sorrento met z’n tweetjes heen en weer naar de populaire stopplaats voor toeristen Ercolano, op het spoor zo’n driekwartier.
Vanuit Ercolano loop je op vijf minuten de uit negentien meter lava en as opgegraven resten van Herculaneum binnen, het Romeinse stadje aan de Middellandse Zee dat net als Pompeï ten onder ging aan de uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Christus. Of je wordt bij het verlaten van het station aangeklampt door de pusher van de Vesuvio Express.
Maar vroeg in de ochtend, pakweg om 8.50 u, het tijdstip waarop ik het station uitstap, is hij nog niet wakker. Het stationspleintje van Ercolano is in rust verzonken. Op een eenzame Japanse toeriste na. Op sneakers met daarboven, vanaf haar enkels, een spannende rok in zwartwitte strepen loopt ze heupwiegend voor me uit naar het kantoor van de Vesuvio Express, vijftig meter verderop. Ik volg de rok het kantoor in, om een kaartje te kopen voor de autocar die ons volgens de verkoper om 9.35 u naar een parking zal brengen op ongeveer een kilometer niet overdreven steil wandelen naar de top van de vulkaan, bijna 1.300 meter boven de zee.
Het busticket wordt samen met het toegangsticket tot het wandelpad naar de top aangeboden voor de prijs van 20 euro. Om comfortabel op de bus te wachten installeer ik me op een stenen bankje in de schaduw van een boom en terwijl het station mijn toekomstige reisgenoten uitbraakt, lees ik in mijn reisgids over de geschiedenis van de eruptie. Opeens bemerk ik een beweging in het aangedikte groepje wachtenden. Het verhuist naar een bus waar de eersten al aan het opstappen zijn. Ik sla mijn boek dicht en haast me mee de bus op.
Terwijl we Ercolano uitrijden denk ik aan de uitbarsting van augustus 79, die onder het bewind van keizer Tiberius de Romeinse
plaatsen Pompeï, Stabiae en Oplontia onder de as en puimsteen legde. Toen daarop de Vesuvius een golf lava loosde, vloeide die in vier minuten tijd naar het zeven kilometer van de krater gelegen stadje Herculaneum. Er kwamen zo’n tienduizend mensen om bij de natuurramp.
Niet eens zoveel, bedenk ik. Zeker om vandaag, na bijna tweeduizend jaar, nog zo tot de verbeelding te spreken, vooral van Europese cultuurliefhebbers weliswaar. Wie van hen, vraag ik me af, herinnert zich nog de aardbeving van eind 2003 in Iran? Daar lag de dodentol minstens dubbel zo hoog. De beving legde de veel oudere stad Arg-e Bam plat, lemen cultureel werelderfgoed langs de Zijderoute. Helaas beschikte Arg-e Bam niet over een journalist van het kaliber van Plinius de Jongere als ooggetuige. In een brief aan Tacitus bewaarde hij het relaas voor het nog altijd springlevende Latijnsvoelende nageslacht.
Na een uurtje en wat file zet de bus ons af op een parkeerterrein. De parking ademt dan al
de drukte uit van een middelgroot Vlaamse zomerfestival, zij het in een Italiaanse uitvoering met slechts twee dixi’s en minder togen. De weg naar de top is gelukkig voldoende lang en hellend om foto’s te kunnen maken zonder toeristen die op het verkeerde moment voor je lens lopen.
Boven geniet ik van het adembenemend uitzicht, zowel op de krater als op de Golf van Napels diep beneden. Halverwege op de terugweg passeer ik een zwetende Japanse met een gigantische camera rond haar hals. Het toestel zwiept wild heen en weer als ze door het zachte lavagruis naar boven ploegt. Ze heeft haar twee handen vol om haar rok hoog genoeg te houden om efficiënt te blijven zonder indecent te worden.