De meesten had ik in 23 jaar niet gezien. Hun namen kreeg ik niet allemaal meer uit mijn geheugen opgediept, behalve de namen van mijn dorpsgenoten. Die kende ik al van jongsaf en ik liep ze nadien soms nog tegen het lijf, in het station, op café, op een of andere fuif voor oudere mensen, en een robbedoesje heeft het zelfs tot schoonzus geschopt. Deze blog draag ik op aan Peggy, van wie ik ’s anderendaags hoorde dat ze ziek thuis haar kas zat op te fretten.
De vier co-begeleiders zijn vanzelfsprekend op de mooiste plaatsen in mijn memorie gegrift. Natuurlijk, mijn broer was erbij. Achteraf bekeken deden we dat heerlijke jaar volgens mij voor het eerst samen iets dat we alle twee belangrijk vonden, zonder dat ik me zes jaar ouder moest voelen, voor mij was dat het laatste jaar, hij deed er nog enkele bij. Ook met de andere drie vond ik bij elk sporadisch weerzien in die kleine kwarteeuw snel de vertrouwde golflengte terug van uitgelaten geborgenheid die zo ingetogen voelt en met een simpel woord vriendschap heet.
Iemand had voor wat dia’s gezorgd en een beamer. De mooiste vond ik de ordeloze veelkleurige troep slaapzakken op een dik, bruin, zacht bed van naalden in het ochtendlicht onder hoge dennenkruinen. Hoewel je het op de dia niet kon zien hoorde ik nog wat lager de Semois ruisen. En ’s morgens werden we gewekt door wandelaars die de GR langs de rivier volgden.
Dia’s van kajaks, van een partijtje catch met bruine zeep, een death ride bij de para’s, een hoop mensen op elkaar in een spel dat boortoren heet. Jonge mannen en vrouwen klimmend op de rotsen, gesticulerend voor hun tent, zittend op elkaars schoot, ad fundums van het leven drinkend op de tournée générale die een scoutskamp op die wonderlijke leeftijd is.
Kijk, zei nog iemand, ik heb mijn konijntje aan. Het betrof een hangertje met een glanzend zwart beeldje van een konijn aan. Zegt het je niets? Ik fronste. Intussen werd de groepsfoto geprojecteerd. Teveel mensen om toeval te zijn droegen een gifgroene sweater. Ach ja, die uniformsweater. Met het konijn op dat waf! zegt. Het zal de enige dia zijn waarop ik mezelf herken, nog met een veel te grote uilenbril.
Een van de meisjes heeft ook een bril op. Ik herinner me niet meer of dat toen ook al zo was. De manier waarop ze lacht en haar grappige wipneus herken ik wel. En ook de manier waarop ze danst, heftig, hoekig, vrijgevochten, nog altijd een lust voor het oog.
Een ander zie ik terug voor me zonder haar. Verloren bij het kruipen door het oog van een naald met leukemie, vertelt ze lichtvoetig als ging het om een verkoudheid, en dat haar is nooit teruggekeerd. Ze kan er mee lachen want nu voelt ze zich lekker en ze koestert hoge verwachtingen van de volgende dag. Ik ook.
Op een dia staat een zwartharige met een gebruind velletje zo mooi als alleen jonge meisjes dat kunnen te lachen naar het leven dat haar wacht. Haar haar is nog even zwart en haar huid nog donker als ze plots naast me opduikt op de dansvloer. Ze danst niet veel maar uitgelaten, losgebroken. Kijk daar, wijs ik naar haar dia. Ze lacht terug. Je lacht nog altijd jong denk ik, maar wellicht heeft je leven je inmiddels omsingeld.
Dat is het verschil met 23 jaar geleden. Hun leven is al dan niet bewust, al dan niet gewild een richting uitgevloeid waarvan geen weg terug bestaat. Drie kinderen heeft de ene intussen, vier de andere. Sommigen hebben peuters, anderen hebben al een humaniorastudent, of twee, de meesten een loopbaan die niet langer alle kanten uit kan. De spring-in-t-velds van toen kregen moederheupen. Een schelmse jongenslach schuilt nog onder een schitterende schedel.
Zo spijtig dat Wim niet kon komen. Een van de meisjes nam de foto van de leiding van de districtsjin uit 1989-1990 dan maar met vier in plaats van vijf. Nu die geweldige groep van 17- en 18-jarigen van toen veertig is geworden, ziet deze gewezen scoutsleider de vijftig naderen. Nog altijd met dromen en grote verwachtingen.