Al om 6:30 u gaat de wekker. Marianne en ik reppen ons naar de bushalte, waar we zoals gewoonlijk te vroeg arriveren. Door mijn toedoen, een soms vervelend atavisme, die schrik om te laat te komen. Voor ons zien we nog een koppel zich naar de bussenparking haasten. Nog flukser dan wij vliegen ze de lange trap op. Ze zien er ook wat jonger uit. Terwijl we even later samen op de bus staan te wachten, zie ik dat de man een T-shirt draagt van een marathon in Engeland. Het toeval wil dat ik ook een sport-T-shirt draag met een geschiedenis, van een Race Against Nature enkele jaren geleden.
Nieuwsgierig als ik ben, vraag ik de man of hij effectief die marathon gelopen heeft. Ja, zegt hij. En ja, zoals ik al dacht, nemen ze ook de bus naar de Imbroskloof. De Imbroskloof, de Aradenakloof en de Samariakloof zijn drie kloven die in elkaars buurt in de Witte Bergen liggen. De Imbroskloof is met z’n zeven kilometer de kleinste. Ze loopt van het dorpje Imbros op de Askifou-hoogvlakte naar Komitades, aan de Libische Zee.
We rijden mee met een goed gevulde bus richting Chania. We vragen de chauffeur om ons te waarschuwen als hij aan Imbros stopt. Na een half uurtje klinkt luid door de bus: “Imbros!”. Wij, het Engels koppel en een jonge vrouw stappen af. Marianne troont me mee naar de taverne, enkele honderden meters van de ingang van de kloof. We hebben immers nog niet ontbeten. Dat was blijkbaar ook het plan van het Engels koppel. Waarom dus niet samen ontbijten?
We zetten ons aan dezelfde tafel in de lege ontbijtzaal en keuvelen met Phil en Tracy over wat we tijdens onze vakantie in Kreta zoal hebben gedaan. Even later komt tot onze aangename verrassing de jonge vrouw die samen met ons van de bus stapte, nu met een schortje om, onze bestelling opnemen.
Uit het gesprek met de Engelsen blijkt dat we in Kreta veel gelijkaardige dingen hebben gedaan: kloven afdalen, bergen beklimmen, af en toe eens luieren en zwemmen, lekker eten en drinken. “Wat we ook heel bijzonder vonden”, gaat Tracy verder, “was ons bezoek aan Gavdos.” Marianne kijkt me met grote ogen aan. We vertellen hoe wij ons gepland bezoek aan Gavdos door de neus geboord zagen. “Oh, wat spijtig”, zegt Phil. “Wij hadden Gavdos niet op voorhand geboekt, maar we hebben op goed geluk geprobeerd er nog een kamer te vinden. En toen zei de eigenaar dat we nog welkom waren omdat hij vruchteloos de gasten van een eerdere boeking had proberen bereiken.” We vielen net niet van onze stoel. De kans is dus groot dat Phil en Tracy een van onze kamers hebben gekregen. Ze vonden het er zo leuk dat ze nog een nacht hebben bijgeboekt. Nu ja, we gunnen het hen.
Rond half negen vertrekken wij naar de kloof. Phil en Tracy zullen ons wel inhalen, met hun hoger wandeltempo. De ticketbalie in de chalet aan de ingang van de kloof is nog niet bemand. Dus lopen we gewoon verder de kloof in. De Imbroskloof zou na de Samariakloof de meest bezochte kloof van Kreta zijn. Deze kloof heeft dan ook veel troeven. Ten eerste is ze in tegenstelling tot de Samariakloof heel het jaar toegankelijk. Er stroomt immers geen rivier meer door.


In die kleine kloof valt er heel wat te bezien aan fauna en flora. De zo’n 30 miljoen jaren oude kloof ontstond toen Kreta nog een tropisch klimaat kende met hevige regenbuien. Daardoor werd een zeer erosieve rivier met diepe insnijdingen gevormd, een proces dat werd versterkt door tektonische verschuivingen. Wie nieuwsgierig is naar het natuurschoon dat in de kloof te beleven valt, komt zeker aan zijn trekken.
Een derde troef van de kloof is haar geringe lengte, zo’n zeven kilometer. Die maakt de wandeling voor minder geoefende bezoekers makkelijker. Ook het hoogteverschil van slechts bijna 600 meter maakt de Imbroskloof voor een breder publiek goed te pruimen.
Maar de volgens mij grootste troef van deze kloof is de rol die ze heeft gespeeld in de Tweede Wereldoorlog, bij de Slag om Kreta. In mei 1941 heeft de Duitse Wehrmacht onder de codenaam Operatie Mercurius, zo’n achtduizend parachutisten op het eiland gedropt. Het was op dat moment de grootste luchtlandingsoperatie uit de geschiedenis. Hoewel er veel meer geallieerde troepen op het eiland gestationeerd waren, slaagden de Duitsers erin een vliegveld te veroveren. Ze vlogen er met Junkers 52-transportvliegtuigen nog zo’n 14.000 bergjagers over.
Een geallieerde tegenaanval op het vliegveld van Maleme mislukte, waardoor de geallieerde troepen zich gedwongen zagen terug te trekken naar het oosten van het eiland. Nadat de Duitsers erin waren geslaagd uit hun bruggenhoofd te breken, besloot het geallieerd opperbevel in Londen tot een terugtocht vanuit Chora Sfakion. Tussen 28 en 31 mei 1941 werden zo’n tienduizend geallieerde soldaten via de Imbroskloof geëvacueerd. Wat een vreselijk gevoel moet het die soldaten gegeven hebben om zich in een eindeloze sliert door die hoge en smalle wanden van de kloof te haasten om hun leven te redden. Vanuit Chora Sfakion geraakten uiteindelijk zo’n zestienduizend militairen op een boot naar Egypte.
Voor Marianne en mij is de tocht door de kloof makkelijk als een wandeling in een park. Het pad is goed begaanbaar. Zonder geklauter over rotsen, zoals in de Aradenakloof, schiet het ook goed op. Toch halen Phil en Tracy ons sneller dan we verwachten in. Even later lopen we over een overhangende rots door. Daarna komen de loodrecht oprijzende wanden dichter bij elkaar, tot we door de beroemde flessenhals wandelen waar de wanden op iets meer dan anderhalve meter van elkaar loodrecht oprijzen. Dat is nog dichter bij elkaar dan de IJzeren Poorten van de Samariakloof.
Ongeveer halverwege stuiten we op een half in de rotswand gebouwde schuilhut, waar de vreemdste voorwerpen uitgestald zijn. Heel wat wandelaars hebben er pasfoto’s nagelaten of andere herinneringen. In deze hut zou er een of andere kluizenaar wonen, maar op het moment dat wij er passeren, is er niemand te bekennen. Er zouden ook enkele geweerlopen hangen die na de vlucht in de kloof waren achtergebleven, maar ik zie ze niet.



We wandelen verder richting zee en na een half uurtje zien we honderd meter verder een vrouw op een klapstoel aan een plooitafeltje zitten. Als we haar met een vriendelijke groet willen passeren, vraagt ze onze tickets. We leggen uit dat het ticket office aan de ingang nog onbemand was toen we aan de afdaling begonnen. Ze vraagt toch 2,5 euro per persoon, de prijs van de tickets. Die betalen we graag.
Rond half twaalf lopen we de kloof uit. We hebben haast niemand gekruist of gepasseerd, op Phil en Tracy na. Als dit de meest bezochte kloof van Kreta is, hebben we er misschien wel de rustigste dag van het jaar voor uitgekozen. Op het einde van de kloof komen we aan een taverne waar een jong meisje ons vrolijk goeiedag zegt. We feliciteren haar met haar vlekkeloze Engels. Hoe oud ben jij, vraag ik. Raad eens, antwoordt ze zonder blikken of blozen. Ik zeg 11. En hoe oud denk jij dat ik ben, vraagt ze aan Marianne. Twaalf, antwoordt Marianne. Zie je wel, zegt het meisje tegen mij, de vrouwen weten het altijd best.
Deze bijdehandse Christina leerde haar Engels op school en van een juf die haar bijles geeft. En ik leer ook veel Engels van de toeristen, zegt ze. Haar vader en twee andere mannen zijn inmiddels cement aan het mengen voor de renovatiewerken aan de taverne. Wat een pientere dochter heb jij, complimenteer ik de vader. Zeg dat wel, antwoordt de man. Maar soms is ze me wel teveel betweter, zucht hij.
We zetten ons neer aan een tafeltje onder een boom en bestellen een drankje. Christina is de perfecte ober. Ze vraagt me of ze een bloem rond mijn hals mag hangen. Eerst heeft ze ook Marianne al bloemen in het haar gestoken. Ik voel me vereerd: versierd door zo’n jong meisje. Dan vraagt ze of ze een cijfertruukje mag uithalen. Doe dat maar met Marianne, antwoord ik, zij is van ons twee de slimste en al zeker in wiskunde. Ook Marianne staat versteld als Christina na enkele bewerkingen het getal raadt dat Marianne had opgeschreven. Dat truukje wil Marianne ook wel leren, om het ook haar slimme kleindochter te kunnen bijbrengen. Enkele weken later zal die er haar bompa versteld mee doen staan.


Het wordt tijd om terug te keren naar Chora Sfakion. Vijf minuten verder passeren we in het dorpje Komitades verschillende tavernes en kiosken. Obers bieden ons taxi’s naar Chora aan, of proberen ons binnen te lokken voor een lunch of een drankje. Maar Marianne herinnert zich nog een gemarkeerd wandelpad dat naar Chora Sfakion leidt, dus slaan we alle voorstellen af en een nieuw bergpad in, steil omhoog. De markering van het pad laat echter zwaar te wensen over. Bovendien staat de zon nu hoog aan de hemel. We zweten ons te pletter. Het blijft zoeken naar markeringstekens.
Ten einde raad steken we een bergrug over en dalen naar een gehuchtje met enkele huizen. Maar we stuiten op een manshoge stevig beveiligde omheining die zo ver loopt als we kunnen kijken. Erachter springt een grote hond wild blaffend tegen het hek op. We zien ons verplicht terug te keren op onze schreden. Langs een ander paadje geraken we weer terug over de bergrug en dalen vervolgens een dal in waar we opnieuw markeringen vinden. Tot die ophouden en we op een zandweg komen. Maar helaas loopt die opnieuw dood op de afsluiting van een steengroeve. Marianne is uitgeput. Ons water is op. De zon staat in het zenith.
Ik wring me dan maar door het hek. Als we het terrein van de steengroeve oplopen, herkennen we enkele honderden meter verder de asfaltweg waarover de bus ons ’s ochtends naar Imbros heeft gebracht. We sluipen zo stil mogelijk langs de barakken, loodsen en kranen en machines van de steengroeve. Honderd meter naast ons staan op een parking enkele auto’s en bestelwagens. Er komen mensen een gebouw uit, maar ze zien ons niet of doen alsof. Achter een kerkje dat vreemd genoeg op dit terrein staat, lopen we eindelijk door een open poort de asfaltweg op.
De laatste twee kilometers wandelen we onder een beukende middagzon langs de drukke weg naar Chora Sfakion. Marianne slaakt een zucht als ze zich kan neerploffen in de taverne van Georgis aan de haven. Een biertje, een heerlijke Griekse salade en een lekkere pita brengen ons weer tot leven.
Na onze stevige lunch gaan we op zoek naar Erwin en Christel. We passeren op de promenade de lookalike van Stromae, de ober met het hoverboard en de quick service. Hoi, spreek ik hem aan, ken jij soms Stromae? Meteen komen er nog wat andere obers rond ons staan. Neen, zegt de nep-Stromae. De andere obers googelen en dan gaat Stromae ineens een licht op: alors on dance, zegt hij. En hij somt nog enkele liedjes op van de superster. Waw, spreek jij ook Frans, vraag ik hem. Ah oui, antwoordt hij met de flair van Stromae, c’est la langue de l’amour. Je parle souvent le Français avec les filles. Je suis un pecheur d’amour, tu sais. We schieten in de lach.

Marianne en ik besluiten nog even te gaan siësten vooraleer we met Erwin en Christel gaan aperitieven en dineren. We eten weer in een van de door TripAdvisor aanbevolen resto’s. Ik weet niet meer wat de anderen aten, maar mijn risotto met ouzo en garnalen was alleszins heerlijk. Daarna gaan we nog naar Despina, de lokale nummer 1 van TripAdvisor, een dessert eten. De uitbaatster en haar helpende zoon wisten niet eens dat hun zaak de lijst van Trip Advisor aanvoert. We proppen nog vier grote stukken lekkere taart in onze maag. Morgenochtend komen we hier terug ontbijten, beloven we, vooraleer we met de bus naar Chania terugkeren, en van daar het vliegtuig op naar huis.
Ik weet niet of die 3 begeleidende lijnen ergens in je blog zichtbaar zijn, maar zoals je het schrijft, klopt het niet. Lees eens na!
LikeLike