De vrouw die ons aan het kerkje van Puivert kwam oppikken, stelde zich voor als Marjon. Ze droeg onder haar jeans versleten witte tennisschoenen waarvan er één een gat vertoonde waar dat normaal niet zit. Dat de al dan niet aangespoelde inwoners van het katharenland weinig belang hechten aan de allerlaatste mode, zouden we de volgende dagen meermaals ondervinden.
Marjon is een vlotte Nederlandse die met haar man Rodrique het Chateau de Camurac uitbaat, onze hub voor de komende drie dagen. De hubformule van reisorganisator La Ligne Verte heeft het voordeel dat we onze rugzak niet hoeven dragen op tocht. Die trouwe vriend verbleef de volgende dagen op kamers in Camurac. En Rodrique zette ons met zijn minibus elke ochtend af waar we de dag voordien op de Sentier Cathare waren opgehaald.
Het Chateau van het koppel in Camurac, een gat niet veel groter dan Puivert maar wel met een bakkerij en wat chambres d’hotes, is eigenlijk niet echt een kasteel. Vroeger deed het dienst als vakantiepensionaat voor kinderen. De kamers in het gebouw van drie hoog met een ronde toren in het midden waarop een met leien bedekte spits staat, zijn gerieflijk, zoals goede jeugdherbergen dat zijn. Net een chateau, dachten de Nederlanders wellicht toen ze tien jaar geleden het pensionaat met het bordje A Vendre kwamen bezichtigen. De naam voor hun vakantieparadijs was gemaakt, want een kasteel had Camurac nog niet, zelfs niet in verval.
Marjon en Rodrique doen met hun tweetjes elke dag een wonder voor hun gasten. Ze bezorgden ons een lekker in vierden afgemeten ontbijt met koffie à volonté. Ze gaven ons een lunchpakket op maat mee voor onderweg en keken niet op een sneetje tomaat of hardgekookt ei. ’s Avonds toverde Marjon onzichtbaar in de keuken en diende Rodrique het lekkers op, vergezeld van landwijn die op het eigen land als godendrank smaakt.
Rodrique kent de wandelpaden in katharenland beter dan de kaarten en wegbeschrijvingen die La Ligne Verte ons bezorgde. Hij schudde tips uit zijn mouw over bezienswaardigheden die de moeite van een omwegje waard zijn. Hij verklaarde niet alleen de geschiedenis maar schetste ook de actuele problemen waarmee een leeglopend en verarmd katharenland kampt, in die vallei van zeventien dorpen en achttienhonderd inwoners, uitgestrooid over 800 vierkante kilometer.
Voor Belgische (en ook wel andere gasten) hebben Marjon en Rodrique een specialleke in de kelder: een voorraad Belgische bieren. Een soort drank die een normaal mens na een dagmars van twintig kilometer best kan verdragen of, in ons geval, uiterst moeilijk onaangeroerd kan laten staan. Waardoor het gebeurde dat we een half uur na onze aankomst op het terras van de Chateau, elk met een donker of licht bier in de hand en een tweede alreeds klotsend in de buik gelukzalig op een muurtje in het zonnetje de kunsten van een roodstaart zaten te bewonderen.
Dat muurtje en de houtstapel waarin het vogeltje zich warmde, waren namelijk de enige resterende plekjes in de zon, die intussen zo diep achter de omliggende bergen was gedaald dat het terras in de schaduw was komen te liggen. Camurac ligt 1200 meter hoog en zonder zon maakt dat fluks een verschil van enkele graden. Die fleece, de enige bescherming tegen de kou die ik in mijn rugzak had gestopt, was er goed te verdragen.
’s Anderendaags voerde de Sentier ons van het meer in Puivert naar de andere kant van de vallei terug over een berg. We wandelden haast de hele dag door wouden en velden, iets minder steil klimmen en dalen, iets minder dan twintig kilometer lang. Een gemakkelijke dag, onverwacht in het teken van de Tweede Wereldoorlog.
Een half mislukte actie van het verzet heeft driekwart eeuw geleden dramatische gevolgen gehad voor het dorpje Lescale. Het werd op 9 augustus 1944 door de 11de Duitse Pantserdivisie in brand gestoken omdat de bewoners Le Maquis de Picaussel steunden, de lokale verzetsgroep. Op aanraden van Rodrique weken we vijftig meter en een half uur van onze sentier af om in de geschiedenis te duiken van de speciaal daarvoor ingerichte Baraque du Souvenir, een nog vrij recente en ruime blokhut gevuld met plakkaten, kaarten en foto’s om de herinnering aan het gebeuren uit de oorlogstijd levend te houden.
Alleen al het ontstaan van de Maquis de Picaussel is opmerkelijk. Op een nacht in maart 1943 dropte een vliegtuig van de geallieerden per vergissing enkele materiaalcolli’s boven de naaldbomen van het woud van Picaussel. Jongeren uit Lescale vonden de parachutes en de koffers voor de Duitsers daarin slaagden. Ze verborgen alles op veilige plaatsen in het woud. Met wat ze in de kisten vonden, beschikten ze over voldoende uitrusting om een stevige verzetsgroep op te richten. Met kolonel Maury, die op dat moment in het dorp leraar was, hadden ze ook een geschikte commandant.
De groep legde contacten met de geallieerden en andere verzetslui. Er volgden nog bijkomende droppings, ook van radio-operateurs. De verzetsgroep verbleef aanvankelijk ondergedoken in Lescale, tot de Gestapo op zekere dag twee dorpelingen arresteerde voor de moord op een collaborateur. Het verband tussen de toegenomen verzetsactiviteiten in de streek en Lescale dreigde elk moment door de Duitsers te worden gelegd. De groep verhuisde zijn commandopost naar een geheime grot een kleine kilometer buiten het dorp. Aan de dropzone richtten de verzetsmannen het kamp van Picaussel op.
Op 6 augustus 1944 kwam het tot een treffen tussen de verzetsgroep en troepen van de Pantserdivisie. Twee maquisards lieten het leven en dertien anderen geraakten gewond. De Duitse troepen speelden de volgende dagen kat en muis met het verzet, maar vroeg in de ochtend van 9 augustus vielen ze onverwachts Lescale binnen. De dorpsbewoners bleven gespaard maar werden het bos in gejaagd. Daarop werden hun huizen geplunderd, verwoest en in brand gestoken. Na de oorlog zouden de dorpelingen eerst in houten barakken ondergebracht worden. Er werd een ambitieus herhuisvestingsprogramma opgezet dat echter onder tal van moeilijkheden en vertragingen gebukt ging. Pas in 1956 zouden de overlevenden in de nieuwe woningen kunnen intrekken.
Onder de indruk zetten we onze tocht door het woud van Picaussel verder met een langzame klim langs een breed pad dat ons uiteindelijk terug doet afdalen naar de vallei waar we aan het gehucht Montplaisir door Rodrique zullen opgepikt worden. Het gehucht telt twee boerderijen omgeven door weiden waarop paarden grazen. De bulldog aan een van de boerderijen houdt niet op met blaffen, waardoor een oude boer, vergezeld van twee vrouwen komt kijken wat er aan de hand is. De boer en de twee vrouwen zijn veel warmer gekleed dan wij. De strakke wind die door de vallei jaagt, doet me voelen waarom. Weer eens bedenk ik dat mijn fleece van pas komt.
We leggen de boer uit wie we zijn en wat we op zijn erf komen doen, waarop zijn wantrouwen vliedt in de wind. Hij vertelt in het moeilijk begrijpbare streekdialect een smakelijk verhaal van andere Belgen die hij lang geleden tijdens een vreselijke sneeuwwinter uit de gracht in de bocht van de weg heeft getakeld. ‘Ze hebben me beloofd’ zegt hij lachend, ‘in de zomer terug te komen met een pak Belgische frieten, maar daar wacht ik nog altijd op.’ De mensen zijn niet meer van hun woord. ‘Frieten uit België meebrengen, het zou niet simpel zijn’, verdedigen we onze landgenoten. ‘Dan zouden wat goede Belgische bieren beter smaken’, lachen we. De boer lukt er zowaar in om wat bekende Belgische bieren op te noemen.
Het valt me op hoe dik het drietal hier in vergelijking met ons gekleed loopt. De vrouwen dragen zelfgebreide truien en verstelde lange broeken. De jongste van de twee, met een veelkleurige wollen muts op haar hoofd, ziet er een stuk in de veertig uit. Na een vakantie is ze verliefd geworden op de katharenstreek en nu woont ze hier al vele jaren. Ze fokt Castiliaanse paarden die ze opvoedt met een bijzondere paardentherapie. Later lees ik op haar website dat die therapie verbinding maakt tussen de harten van mens en paard. Om een cent te verdienen, organiseert ze vanuit Montplaisir allerlei activiteiten met paarden van het streekeigen ras, zoals ritjes met een koets of slede. In de twee versleten schoenen die ze draagt, zitten gaten.
Intussen is Rodrique met zijn minibusje in Montplaisir gearriveerd. Hij schudt de hand van onze gesprekspartners. De Deense kent hij al. Hij verzekert haar dat hij in het rek in de hall van zijn kasteeltoren nog altijd een foldertje van haar activiteiten heeft zitten en dat hij wie ook maar wat met paarden wenst te doen, naar haar doorverwijst. Op de terugweg naar Camurac haalt hij zijn schouders op. Nog geen enkele gast is hem al komen vragen waar je in de buurt ritjes met een paardenkoets kan maken. Slechts weinig dromen in katharenland sporen met de werkelijkheid, bedenk ik, in volslagen onkunde over wat een paardenhart een mens te bieden heeft.