Vooraf dachten we dat het wel een gezapige trektocht zou worden van vijf stapdagen langs de Sentier Cathare, van Quillan naar Roquefixade, weliswaar in een septemberwarmte van een graad of 25. Met onderweg wat cultuur en toerisme, zoals een bezoek aan enkele katharenburchten en Carcassonne.
De Franse architect Eugène Viollet-le-Duc restaureerde die hele middeleeuwse stad op een heuvel boven de Aude en het Canal du Midi in de negentiende eeuw zo fraai dat ze vandaag
is uitgegroeid tot de derde drukst bezochte trekpleister van Frankrijk, na Parijs en de Mont-Saint-Michel. We hadden helaas weinig tijd voor Carcassonne. Dat was vooral spijtig voor Ward, de archeoloog in ons gezelschap, die we voortdurend moesten aanmanen om niet te lang stil te staan bij dwingels, rozetten, reliëfs of plakkaten met uitleg, want we wilden de laatste bus naar Quillan niet missen. De rit met die autocar, gevuld met leerlingen en scholieren die naar Vlaamse normen ontiegelijk ver van hun woonst school lopen, duurde meer dan anderhalf uur en kostte slechts één euro per persoon.
’s Anderendaags begon onze wandelvakantie met een dagtocht van een twintigtal kilometer. Eerst behoorlijk steil over een heuvel die je net geen berg kan noemen om uit het keteldal te geraken waarin Quillan ligt. Dan terug scherp dalen tot in de vallei, waar kilometers verder Puivert zich al laat zien, om weer langzaam door het bos omhoog te klimmen naar de burcht. Die katharenburcht ligt niet op zo’n grote hoogte als andere beroemde ruïnes als Montségur of Quéribus. Na een belegering van slechts drie dagen werd de burcht in 1210 door het leger van kruisvaarders al ingenomen. Nadien zou het kasteel nog vele malen van eigenaar verwisselen en worden verbouwd.
Het kroonstuk van Puivert is een enorme, plompe donjon die dateert van na de kathaarse periode. De woontoren met een hoogte van 35 meter telt vier zalen. De Salle des Musiciens herinnert aan de tijd van de troubadours. Het spitsbooggewelf van de zaal steunt op acht culs-de-lampe, versierd met gebeeldhouwde muzikanten die hun geliefd middeleeuws instrument bespelen. Kenners als Ward herkennen de luit, tamboerijn, doedelzak of draailier.
Op de grote binnenplaats wordt het gras goed kort gehouden door een grazend paard. Onder een dekzeil tegen een buitenmuur schuilen twee enacters die zich als katharen verkleed hebben tegen de harde wind over het plateau. We zullen eens gaan kijken wat die nepkatharen hier voor prullen proberen te verkopen, schamper ik. Snel staan we oog in oog met ketterse parafernalia, handwerk, goedkope juwelen, knutselgerei en een reeks boeken over de katharen en de vreselijke vervolgingen en machtsstrijd om deze streek, die als gevolg ervan deel zou uitmaken van Frankrijk. Eén van de boeken trekt mijn aandacht: de titel noemt het katharisme de succesrijkste ketterij uit de geschiedenis.
Ik start een discussie met Ward en mijn broer waarbij ik betoog dat de auteur wellicht gelijk heeft, want de lutheranen, anabaptisten, calvinisten en andere protestanten ten tijde van Keizer Karel en Filips II slaagden er nooit in om het middeleeuwse bestel in de Zuidelijke Nederlanden zo uit te dagen als de katharen in het land van Oc, waar de kruisvaarders hen moesten belegeren in versterkte steden als Béziers, Toulouse, Carcassonne of Foix en ze in hun hoog op een pog gelegen burchten lang ongenaakbaar bleven voor hun belegeraars.
De twee middeleeuwers onder de tent lijken onze discussie aandachtig te volgen. Als ik oogcontact maak met de vrouw, zegt ze: wat een interessante discussie, met een Antwerps accent dan nog. ’t Is niet waar, denk ik, wat hebben we hier al allemaal uit onze nek gekletst in de overtuiging dat die twee ons toch niet verstaan. En, klopt het een beetje wat we allemaal hebben gezegd, vraagt mijn broer. Wat het begin werd van een half uurtje kletsen over katharen, Frankrijk, Puivert, Vlamingen in Frankrijk en wat nog allemaal meer.
Een terechtwijzing van mijn stelling bijvoorbeeld: het was de katharen nooit om de wereldse of politieke macht in de steden of dorpen te doen, legden hun Antwerpse navolgers vriendelijk uit, maar om hun geloof in het leven na de dood, waarvoor velen onder hen de brandstapel verkozen boven een roomse bekering. En natuurlijk was het de kruisvaarders die hen na jaren strijd hebben uitgeroeid, wel om macht te doen, naast de aflaten waarmee ze hun hemel verdienden: het pays d’Oc definitief bij Frankrijk voegen en hun edele leiders de graafschappen en hertogdommen van de heersende adel in dat land van Oc laten inpikken.
We zakten af naar het stille dorp onder de burcht van Puivert, waar zoals in vele andere dorpen die we nog zouden passeren veel leegstand heerst en niet eens meer een winkel, bakker of café was geopend. Zelfs de camping die aan de oever van een meertje was aangelegd, had begin september zijn deuren al gesloten. Waarop Ward en Bart de verbodsborden om in het meer te zwemmen straal negeerden. Want een politiebureau was er in Puivert natuurlijk ook niet.